EEN COMPLOT VAN NIKS is mijn nieuwe roman met privédetective Saariaho in de hoofdrol. Hij lost de zaken die hij onderzoekt niet zozeer op door slim deductief denkwerk, noch door inventief speurwerk en al helemaal niet door brute spierkracht. Je zou bijna kunnen zeggen dat hij fungeert als katalisator: met hem in de buurt lost de zaak als het ware zichzelf op. Zal het hem ook deze keer lukken, wanneer hij eerst bezoek krijgt van een vrouw wier hond die een usb-stick met informatie over een criminele organisatie heeft ingeslikt zoek is en daarnaast te maken krijgt met een man van wie zijn vrouw en moeder van twee kinderen spoorloos verdwenen is? Tegelijkertijd raakt zijn vriendin Fera betrokken bij schimmige bestuurlijke zaken in het poppodium waar zij werkt.







meer info over de hieronder afgebeelde boeken, klik erop
binnenkort
OVER WAPPERENDE GEESTEN, verhalen. verkrijgbaar bij de schrijver
verkrijgbaar bij Koop, Venlo en bol.com
verkrijgbaar bij bol.com

Een Complot Van
Niks

 
een nieuw avontuur van Saariaho



Tejo Merkus
 


Geschreven in periodes tussen 04 05 2013 - 28 04 2016


In dit boek wordt gerefereerd aan eerdere avonturen van Saariaho.
Het Meisje Met De Champagnekleurige Ogen verscheen in de verhalenbundel OVER WAPPERENDE GEESTEN (2009). Deze is verkrijgbaar via de schrijver.

Een ander avontuur van Saariaho is de roman DE VROUW IN DE BOOM (2014). ISBN: 978 94 021 2156 8


Het verhaal De Tennisster Die Bij Haar Service De Ballen Via De Netrand Insloeg in de bundel DICHTGEMETSELDE PALEIZEN (2015), ISBN: 978 94 021 3151 2, komt in chronologische zin na deze roman.


Gezet in book antiqua



 



Coverontwerp: Tejo Merkus
© 2016 Tejo Merkus
tejo.merkus@yahoo.com.




Penny: Got it. Hey, who's the murderer?
Raj: Any question but that.
Penny: Sorry. Hey, who's not the murderer?
(The Big Bang Theory)


De akelige wolf wierp zich op Roodkapje
En verslond haar.
(Charles Perrault)
 



EEN COMPLOT VAN NIKS





I. de vuilniszakken in de kofferbak   7
II. over namen en hun relatie tot de werkelijkheid   8
III. een vrouw wordt vermist   20
IV. de glazen sleutel   28
V. het begin v/d wereld   34
VI. kleverig zoet sap   46
VII. voorportaal v/d hel   47
VIII. spelen met vuur   57
IX. de inhoud v/d vuilniszakken   67
X. de soft weed factor   68
XI. naast het bedevaartsoord   81
XII. kwaadaardig bos   85
XIII. bloedvlek op de hotelkamervloer   86
XIV. beeldloze droom   96
XV. de sporen lopen dood   97
XVI. bloeddruppels op de keukenvloer   103
XVII. honeyboy ontmaskerd   111
XVIII. cato gereconstrueerd   123
XIX. tweede ontmoeting met de honkbalknuppel   124
XX. bloedvlek op de slaapkamervloer   132
XXI. het karnen v/d melkzee   135







I. De Vuilniszakken In De Kofferbak



De eerste afslag vanaf zijn huis was bepalend geweest voor de richting waarin hij ging. Als die groene afvalcontainer niet door een paar vandalen was omgeschopt en nu midden op de weg had gelegen, de rottende groenteresten en koffiedrab om de opengevallen deksel gedrapeerd als een tiara van voosheid, zou hij een andere richting hebben genomen, naar het noorden, en dus totaal ergens anders zijn uitgekomen. Na tweeëneenhalf uur over de verlaten autoweg oostwaarts te hebben gereden stopte hij de auto en keek om zich heen. Het voordeel van een donkere plattelandsnacht was dat elk lichtje van kilometers afstand te zien was, zodat hij wist wanneer een auto naderde en hem aanstonds zou passeren; het nadeel was dat hij zelf niets zag tenzij hij zijn koplampen liet branden en op die manier zijn aanwezigheid tot op verre afstand verraadde. Hij parkeerde de auto met de snuit richting de berm, de koplampen gericht op de struiken voor hem. Dat beperkte zijn zichtbaarheid tenminste een beetje. Hij haalde de schop die op de bodem van de achterbank lag uit de auto en liep ermee naar de plek die vanaf de weg door enkele struiken en een trio bomen aan het zicht onttrokken was. Het leek een plek met rul zand maar toen hij de schop in de grond stak kwam hij niet ver: slechts enkele centimeters vermolmd blad van afgelopen herfst liet zich doorklieven. Na een kwartier had hij enkele millimeters van de harde bodem afgeschraapt. Hier had hij geen tijd voor. Het was al drie uur en hij moest nog bijna driehonderd kilometer terugrijden om een nieuwe ochtend vol dagelijkse routines te beginnen. Uit de kofferbak van de auto haalde hij vier volle vuilniszakken die hij in twee keer droeg naar de plek waar hij vruchteloos geprobeerd had een gat te graven. Hij bedekte deze met takken en bladeren, maar de berg werd te hoog en zou te veel opvallen. Dus legde hij een van de vuilniszakken weer in de kofferbak. Deze dumpte hij op de terugweg in een modderige greppel. Hij schepte zoveel mogelijk slijk van de bodem af en gooide dat op de zak. Hij was blij dat zijn vrouw zwarte vuilniszakken had gekocht en geen blauwe.





II. Over Namen En Hun Relatie Tot De Werkelijkheid


Teleurgesteld liep Saariaho die nacht naar huis, door natgeregende straten waarin de neonverlichting van de etablissementen van plezier weerspiegeld werd. Hij had hem kunnen redden. Hij was net te laat geweest. Als hij niet was uitgegleden omdat hij geen rekening hield met de gladde zolen van zijn nieuwe schoenen, die hij droeg om indruk te maken op de vrouw om wie het allemaal begonnen was, was hij op tijd geweest en had de man nog geleefd. Saariaho kreeg er pijn van in zijn maag. Dat kon er nog wel bij, naast de hoofdpijn, pijn aan de knie en het scheenbeen als gevolg van de valpartij, en de algehele misère veroorzaakt door de wetenschap dat vanwege zijn ijdelheid iemand niet meer leefde.
“Trek het je niet aan,” had rechercheur Waspenrijk gezegd toen hij op de plaats delict kwam. Hij was pas gepromoveerd. De meeste agenten die hun uniform in de kast kunnen laten en in burgerkleren hun werk gaan doen zijn door de fantasieloosheid van hun overjaskeuze nog steeds op honderd meter afstand herkenbaar als politie, maar Waspenrijk was anders. Hij was jong en zijn kleren zouden een zich omhoog gewerkte en rijk geworden vrije ondernemer niet misstaan: Italiaanse schoenen van krokodillenleer, messcherp gesneden maatpak en zijden overhemd. Het enige dat detoneerde was de ontbrekende stropdas. Het hinderde zijn denken, had hij tegen Saariaho gezegd, omdat het bloed dan niet vrij naar zijn hoofd kon stromen. Om dezelfde reden droeg hij geen hoed: zijn gedachtes moesten vrij alle kanten uit kunnen zwerven en niet tegengehouden worden door een stijf hoofddeksel dat alles binnenhield.
In de tijd dat ik een politiepet moest dragen, was hij verdergegaan, meende hij de hele tijd dat zijn hersens te warm werden en begonnen te sudderen en kwamen de heldere ingevingen over de zaak waarin hij betrokken was pas na de dienst, als hij zijn uniform verruild had voor zijn burgerkleren. De intelligente diepblauwe ogen, het weelderige zwarte haar met de bescheiden bakkenbaarden en het ontbreken van een snor maakten van hem een unicum binnen het politieapparaat. Een bezienswaardigheid, zoals de vrouw zei om wie het allemaal begonnen was en die naast Saariaho stond toen de politie arriveerde en met lint het gebied rondom het lijk veiligstelde. Ze wilde met hem mee toen ze na ondervraging vrij waren naar huis te gaan, maar Saariaho wilde alleen zijn. Hij wilde die vrouw sowieso niet meer zien, associeerde haar immers te zeer met de onverkwikkelijke zelfmoord waarvan hij nu wegliep.
Het was rustig op straat. Niet alleen vanwege de regen die omdat er geen wind stond waarschijnlijk nog uren zou aanhouden, maar ook vanwege het tijdstip, 4 uur in de ochtend. Toen hij nat tot op zijn ondergoed thuiskwam merkte hij dat de deur van de kantoorruimte open stond. Er brandde licht. Hij keek naar binnen en zag iemand in de wachtkamer. Ze zat in een stoel en sliep. Hij keek naar haar. Haar lange grijswollen jas was opengevallen en liet de kleding zien van een kind: een roze katoenen trui met de afbeelding van het Disneyfiguur Pluto, een geplooid kort rokje, dikke groene katoenen maillot en glimmende zwarte schoenen met plateauzolen. Maar ze was geen kind. Het geblondeerde haar dat nat geworden was van de trip hierheen zag er, door het lange wachten inmiddels opgedroogd, vlassig uit. Hoewel het half voor haar gezicht hing kon hij duidelijk de beginnende rimpels rond haar zwaar opgemaakte ogen en mond zien. Hij liep het kantoortje binnen, haalde uit de bovenste la van het eenvoudige houten bureau de fles whisky en een glas, schonk een borrel in en ging zitten. Hij stak een sigaret op en bleef door de deuropening naar de slapende vrouw kijken. Ze voelde zich blijkbaar veilig en comfortabel want ze was in een diepe slaap. Vanwege de nerveuze beweginkjes aan haar handen en vingers en de enkele oppervlakkige zuchtjes en steuntjes kon hij opmaken dat ze droomde. Ze droomde in elk geval niet van hem, want ze had hem nog nooit gezien. Doordat hij na de derde borrel en vijfde sigaret en het eindeloos recapituleren van de gebeurtenissen van vanavond op zijn stoel wegdommelde merkte hij niet dat ze wakker werd, opstond en het kantoor in liep. Ze stond opeens voor hem.
“U bent toch privédetective?” vroeg ze met een opvallend lage en hese stem. Hij wees zwijgend naar de voordeur, waar met grote letters op de ruit ‘Saariaho, privédetective’ stond. Ze keek er niet naar. Hij schonk een borrel in en bood haar iets te drinken aan. Ze schudde haar hoofd, maar nam wel een sigaret uit het pakje dat hij haar voorhield. Dat ze met haar opvallend lange lichaam recht voor hem bleef staan maakte hem nerveus, dus hij vroeg haar om te gaan zitten en te vertellen waarom ze hem had opgezocht.
“Mijn hond is weg.”
“Dus u bent midden in de nacht door de stromende regen naar mijn kantoor gekomen om te melden dat uw hond is verdwenen? U wilt mij van mijn na een dag van afzien diep verlangde rust en slaap beroven omdat uw hond is verdwenen? Ga naar huis en kom morgenmiddag terug. Dan houd ik kantooruren,” zei hij geïrriteerd en in de verwachting dat ze aan wat zich liet aanhoren als de vreemde combinatie van een smeekbede en onwil om haar nog te woord te staan gehoor zou geven en naar huis zou gaan deed hij alvast zijn ogen dicht. Hij was zelfs te moe om in zijn achter het kantoor gelegen privégedeelte zijn bed op te zoeken.
“U begrijpt het niet, meneer Saariaho. Er is haast bij. Erge haast,” zei de vrouw opgewonden.
“Mevrouw, ik ben zo moe dat ik uw naam niet heb onthouden…”
“Lola Lollo.”
“Mevrouw Lollo, ik ben te moe om…”
“Hij heeft iets van levensbelang ingeslikt.”
“Van levensbelang voor wie?”
“Een usb-stick met informatie die als het in verkeerde handen valt mensen het leven gaat kosten.”
“Wie kan dit het leven kosten?”
“Er staat een lijst op met mensen die zijn geïnfiltreerd in een gevaarlijke bende die doet aan mensensmokkel en drugs en milieudelicten en prostitutie.”
“Politiemensen.”
“Nee, de politie is niet geïnteresseerd in de bende. Misschien omdat er bendeleden bij de politie zitten, ook op hoge posten, commissarissen en zo. Sommige mensen die ik ken kregen te veel last van de bende en zijn er lid van geworden om bewijs te vinden en hen te ontmaskeren.”
“Welke mensen ken jij?”
“Ach, zoveel. Ik kan ze niet allemaal gaan opnoemen.”
“Die in die bende zitten, bedoel ik.”
“O, ik dacht überhaupt. Niemand persoonlijk.”
“Je had het over mensen die je kent. Wie zijn dat?”
“O, die. Ondernemers. Zoals mijn baas.”
“Wie is je baas?”
“Ik wil geen problemen. Als ik mijn baas hierin betrek krijg ik problemen en die wil ik niet. Ik wil mijn hond terug. Mijn baas had mij die stick gegeven om te bewaren en die heb ik toen tussen het hondenvoer gelegd. Gewoon, voor de zekerheid. Maar gisteren had ik een vriendje op bezoek die misschien helemaal geen vriendje is maar bij die bende hoort en die vond mijn hond leuk, wat waar is. Het is een collie en hij is heel mooi met die lange beige haren en droevige ogen en hij is heel aanhankelijk. Dus gaf hij Blacky wat eten uit de zak en daar zat dus die stick tussen en toen ik wakker werd was die vriend weg én de stick én Blacky. En omdat ik bang ben dat mijn baas me wat aandoet als ik hem dat vertel en ik vaak langs dit huis kom en me het bordje op de deur herinnerde dacht ik dat niemand beter dan een heuse privédetective me kan helpen.”
Tijdens het relaas was ze steeds sneller gaan praten en was haar stem zo sterk in toonhoogte gestegen dat het pijn ging doen aan Saariaho’s oren. Toen begon ze te huilen.
“Mijn arme Blacky,” snikte ze in haar hervonden lage hese stem, “misschien snijden ze zijn buik wel open om dat stom ding eruit te halen.”
“Laten we dan meteen die zogenaamde vriend van je opzoeken,” zei Saariaho terwijl hij de vermoeidheid probeerde te verdrijven door maar weer een sigaret op te steken.
“Dat kan niet.”
“Waarom kan dat niet?”
“Ik weet niet waar hij woont. Ik weet niet eens zijn echte naam.”
“Hoe noemde je hem dan?”
“Balls.”
“Balls?”
“Hij draagt altijd van die ultrastrakke broeken waarbij je alles ziet zitten en daarom noemt hij zich Great Balls of Fire, maar dat is me te lang, dus ik noem hem Balls. Sommige anderen noemen hem trouwens Fire.”
De sigaret was niet genoeg, dus hij liep naar het fonteintje in de wachtkamer en gooide een flinke plens water in het gezicht. Hij kwam terug in het kantoortje terwijl hij met een papieren handdoek zijn kin afdroogde. Afwezig pulkend aan haar vingernagels zat Lola Lollo in het niets te staren.
“Waar zijn mensen te vinden die weten waar hij zou kunnen zijn?”
“Dat kan ik je niet vertellen. Als ze weten dat ik iemand van buiten hierin betrek doen ze me wat aan.”
“Wil je je hond terug?”
“Ja.”
“Dan: vertel.”
Ze zuchtte diep, keek hem hulpeloos aan en zei aarzelend: “De Rivierenbuurt, daar hangen ze meestal uit.”
Het kostte hem moeite haar mee te krijgen, dus zette hij haar een zwarte fedora op. De hoed hing in de wachtkamer aan de kapstok en de man die hem in alle haast had achtergelaten zou hem nooit meer dragen. Die man had immers eerder die nacht het loodje gelegd. Hoewel het een mannenhoed was paste hij haar wonderwel en detoneerde niet eens bij haar kinderoutfit.
“Zo herkent niemand je,” zei hij terwijl ze de deur uitgingen.
“Echt niet?” vroeg ze ongelovig en haakte in zijn arm. Zo liepen ze over de stille straten naar de Rivierenbuurt, zo’n kilometer van zijn huis. De buurt waar zijn vriendin Fera nog altijd haar flatje aanhield hoewel ze in feite bij hem woonde. Het regende niet meer. Ze praatte honderduit. Hij probeerde niet te luisteren, maar dat lukte niet. Haar getetter (ze gebruikte haar hoge stem weer) hield hem in elk geval goed wakker, maar hij kon zo niet nadenken en proberen zijn kennis van de onderwereld in lijn te brengen met wat zij verteld had. Hij vond geen aanknopingspunten. Hij zou kunnen zeggen dat even later een heel nieuwe wereld voor hem open ging. Want hoewel hij zich vanwege zijn werk voortdurend in criminele milieus bewoog en hij kind aan huis was in deze buurt, was waar hij zich nu in begaf totaal onbekend terrein. Gevaarlijk terrein. Het had hem altijd verbaasd dat er aan de rand van de wijk geen waarschuwingsborden geplaatst waren, zoals die welke je vindt bij de ingang van bouwterreinen, aan de rand van verraderlijke moerassen, bij militaire oefenterreinen.
“Ik heb Blacky nu drie jaar,” ratelde Lola Lollo door, “en nog nooit heb ik hem een minuut uit het oog verloren. Ik maak me ongerust. Hij is zo’n lieverd. Zelfs als iemand met een slagersmes op hem afkomt, nee met een samoeraizwaard, zelfs dan komt ‘ie kwispelend op je af en wil geaaid worden. Ik zag hem in een asiel en hij keek zo lief en zielig dat ik hem wel mee moest nemen. Hij heette eigenlijk Brownie maar dat deed me te veel denken aan die koekjes, dus heb ik hem Blacky genoemd. Daar was hij al na een dag aan gewend. Gek, hè? Ik heette vroeger Paula en ik moest er heel erg aan wennen toen ik mijn naam had veranderd. Mijn moeder noemt me nog steeds Paula en dat vind ik nu juist raar. Alsof het niet bij me past. Stom, eigenlijk. Maar Lola Lollo klinkt leuker, dat hoort bij mij. Dat ben ik. Een vriendje noemde me zo en ik vond het zo leuk dat ik me zelf ook zo ben gaan noemen. Toen ik erachter kwam dat dat vriendje heel veel andere vriendinnen had die hij allemaal Lola noemde, ik denk om niet in de war te raken en in bed de verkeerde naam te noemen, heb ik er wel aan gedacht om me weer Paula te noemen, maar ik voelde me geen Paula meer, behalve als ik bij mijn familie ben. Hoe zou het met Blacky zijn? Hij leeft toch nog wel?”
Ze viel stil en hield hem nog steviger vast, wat niets te maken had met de plateauzolen onder haar schoenen. Ze begon weer te huilen, zachtjes nu, alsof ze geen lawaai wilde maken nu ze de Rivierenbuurt naderden.
“Je gaat mijn Blacky redden, toch?” zei ze met haar lage hese stem.
“Natuurlijk,” zei hij, “maar nu moeten we gaan opletten en stil zijn, want we komen in de buurt. Is er een speciale plek, een specifiek huis waar we het best kunnen beginnen?”
“Dat café daar op het hoekje,” zei ze en vermande zich.
“Ga hier achter deze struik staan, dan ziet niemand je.”
“Ik ga mee naar binnen.”
“Nee. Je wilde toch niet herkend worden?”
“Ik heb deze hoed toch op?”
“Dat kan op straat werken, maar niet in een kroeg waar mensen je kennen.”
Beteuterd ging ze achter de struik staan.
“Heb je een sigaret voor me?”
Hij presenteerde er eentje uit zijn pakje. Ze nam er drie.
“Misschien moet ik lang wachten. Heb je ook een aansteker voor me?”
Hij gaf haar zijn aansteker. Ze glimlachte dankbaar, uit automatisme; ze wist dat ze altijd kreeg wat ze vroeg. Niet bij het tuig waarmee ze zich omringd had maar wel bij sukkels. Saariaho was echter geen sukkel. Toch gaf hij haar zijn aansteker.
De hemel begon lichter te worden en kondigde de nieuwe dag aan toen hij de deur van de kroeg openmaakte en naar binnen ging. Het was er nog redelijk vol. Wat in de bovenwereld nauwelijks of niet wilde lukken bleek hier de allernormaalste zaak van de wereld te zijn, want het leek wel een bijeenkomst van de Verenigde Naties. En hoewel ze elkaar voortdurend benaderden met pejoratieve benamingen van elkaars ethniciteit gingen ze volstrekt vanzelfsprekend met elkaar om: Aziaten met Afrikanen, Caraïben met Turken, Europeanen met Arabieren. De aanwezige vrouwen leken echter allemaal Oost-Europese junkies die met prostitutie hun verslaving bekostigden. Saariaho liep direct naar de jukebox en vond het liedje dat hij zocht. Terwijl Jerry Lee Lewis Great Balls of Fire inzette keek hij rond. Niemand reageerde. Hij besloot er extra aandacht op te vestigen en riep: “Great balls of fire! Iemand?!”
Behalve een bruinharig hoertje dat langzaam zijn kant op slenterde en verleidelijk bedoelde knipoogjes op hem afvuurde deed iedereen alsof hij er helemaal niet was. Ze was intussen naast hem komen staan en wreef over zijn kruis.
“Hmm,” zei ze met een zwaar Slavisch accent, “dat voelt lekker veelbelovend. Zal ik hem eruit wippen en in mijn mond nemen? Niemand hier zal zich er druk om maken.”
Hij negeerde haar en liep naar het midden van de kroeg, waar hij op een tafeltje wilde springen om met Jerry Lee Lewis mee te zingen. Hij wist uit ervaring dat hij zo de aandacht op zich zou weten te vestigen. Dezelfde ervaring leerde dat dat niet altijd goed afliep, volgens Fera omdat in sommige kringen het timbre van zijn stem niet werd gewaardeerd, maar hij moest toch iets. Toen zag hij een man met een broek die zo strak zat dat hij de spataders op zijn geslacht kon onderscheiden. Saariaho liep op hem af en zei: “Jij bent Great Balls of Fire.”
Hij keek de ander ongeïnteresseerd aan en zei: “Wie wil dat weten?”
“Ik. Dat lijkt me duidelijk.”
“Wie ben jij dan wel en wat wil je?”
Hij legde nu wat meer agressie in zijn stem.
“Ik ben Saariaho en ik wil de hond.”
“Hond?”
“Blacky, de bruine collie die je hebt meegenomen toen je bij Lola Lollo wegging.”
“Die hond lag in zijn eigen mand in haar keuken te slapen toen ik wegging. Kan Lola het me zelf niet komen vragen?”
“Ze is erg verdrietig en heeft mij gevraagd.”
Op dat moment kwam tussen de benen van het hen omringend volk een bruine collie aanlopen. Hij kwam recht op Saariaho af en begon nieuwsgierig aan hem te snuffelen. Daarna likte hij zijn hand.
“Daar is ‘ie,” zei hij. “Lola zal blij zijn. Ik neem hem mee.”
“Dat kan niet,” zei Great Balls of Fire en zijn stem klonk nu opvallend vriendelijk, “want hij heeft nog niet gescheten.”
“Dus je weet wat hij heeft doorgeslikt?”
“Ja. Het is van levensbelang dat ik dat in mijn bezit krijg.”
“Dat zei Lola Lollo ook al.”
“Lola Lollo is een kindvrouwtje dat er niets van snapt. Ze vertrouwt Honeyboy en als je Honeyboy vertrouwt ben je ofwel dom ofwel erg dom.”
“Vertel.”
“Ik denk dat de hond moet worden uitgelaten. Ga je mee?”
Saariaho knikte. Die Great Balls of Fire was zo beroerd nog niet. Hij riep naar achteren: “Tufayyur, breng je me de riem en de plastic handschoenen?”
Dus niet alle vrouwen hier waren Oost-Europees en niet alle vrouwen hier waren junkies en niet alle vrouwen hier waren hoeren, want Tufayyur was een voluptueuze Berberse vrouw, nee dame, die hier net zo op haar plaats was als een giraffe op een cruiseschip voor de kust van Hawaii. Ze droeg een zandgele caftan en groene suède teenslippers die door hun eenvoud alle aandacht vestigden op de elegante voeten met gepedicuurde nagels gelakt in dezelfde kleur als de jurk.
“Ga je mee de hond uitlaten, Tufayyur? Saariaho gaat mee, hij is een vriend van mij.”
Ze glimlachte en groette hem met een knikje van haar hoofd. Hij stak zijn hand op.
“Kom je mee, Blacky?” zei Great Balls of Fire. De hond begon enthousiast blaffend tegen hem op te springen. Toen ze buiten kwamen verliet Lola Lollo haar schuilplaats en rende op Blacky af. De hond trok zo hard aan de riem dat Tufayyur hem losliet. Hij sprong zo onstuimig tegen zijn bazinnetje op dat de linkerplateauzool afbrak en Lola Lollo achterover viel. Blacky stond boven haar en likte haar gezicht. Great Balls of Fire trok de hond van haar af.
“Dat mag je niet toelaten,” zei hij streng. “Dan gaat de hond nog denken dat hij de baas is.”
Nadat ze het zand van haar kleren had geklopt en haar schoenen had uitgetrokken om weer in balans te komen keek ze Great Balls of Fire met een vernietigende blik aan.
“Jij was alleen bij mij om van me te stelen,” zei ze.
Great Balls of Fire lachte.
“Ik was er om iets wat van mij is terug te halen.”
“Je geeft niks om me.”
“Niemand geeft iets om je. Je bent een lege huls, een plastic pop.”
Lola Lollo griste de riem van Tufayyur, trapte met haar blote voeten op een scherp steentje, verloor het evenwicht, viel en begon te huilen. Blacky likte haar gezicht.
“Sorry, Lola, zo bedoelde ik het niet. Je bent een aardig meisje maar zo lang je die rol van geil kindvrouwtje blijft spelen zal niemand echt om je geven.”
“Honeyboy zegt dat zo mijn kwaliteiten het meest tot hun recht komen.”
“Honeyboy is een schurk.”
“Jij bent een schurk.”
Great Balls of Fire barst in luidkeels lachen uit.
“Daar heb je me. Ik ben inderdaad best wel een schurk, maar niet in dit geval. Nu ben ik de goeie. Als die hond van je dadelijk die usb-stick heeft uitgescheten breng ik dat ding direct naar de politie. Kunnen zij zich er verder om bekommeren.”
“Ik denk dat het nu gaat gebeuren,” zei Tufayyur en wees naar Blacky die in een perkje de juiste houding had aangenomen om de darmen te legen. Tufayyur wilde de plastic handschoenen aan Great Balls of Fire geven maar hij deed net alsof hij het niet zag.
“Ik ga dat echt niet doen,” zei Tufayyur met een gezicht vol walging.
“Wat ga je niet doen?” vroeg Lola.
“Dat ding dat voor jullie zo belangrijk is uit die hondenstront vissen.”
Ze begon te kokhalzen en wendde haar gezicht af van het tafereel. Lola keek naar Great Balls of Fire, Saariaho keek naar Great Balls of Fire, Great Balls of Fire keek naar de verrichtingen van de hond. Toen Blacky zijn drollen gelegd had en met zijn achterpoten zand loswoelde om ze te bedekken juichte Great Balls of Fire alsof zijn favoriete voetbalteam had gescoord.
“Hier,” zei Tufayyur en propte de plastic handschoenen in de handen van Great Balls of Fire, die ze meteen wilde overgeven aan Lola, maar zij was al verder gelopen met de hond. Hij keek Saariaho nog even vragend aan; die glimlachte alleen maar. Zonder te kijken naar wat hij deed woelde hij even later met zijn vingers door de stront totdat hij eindelijk iets hards vond. Hij hield de besmeurde usb-stick triomfantelijk omhoog en wikkelde hem in de uitgetrokken handschoen.
“Even onder de kraan houden en dan naar de politie ermee.”
“Wil je niet weten wat erop staat?” vroeg Saariaho.
“Dat weet ik al, het is mijn eigen stick. Honeyboy heeft Lola op me afgestuurd om mij dat ding afhandig te maken, maar ik ontdekte het meteen. Lola is niet erg behendig in andere zaken dan mannen in opperste extase brengen. Toen ben ik hem terug gaan halen. Dat had ze door. Daarom gaf ze de hond te eten, ze wist dat hij de stick zonder mankeren zou doorslikken. Ik telde gewoon 1 op bij 1.”
“Zij zei dat jij de hond te eten had gegeven.”
Ze keken in de richting van Lola, maar zij was ergens een hoekje omgegaan.
“Dan had ik de stick toch wel meteen in mijn zak gestoken?”
Ze liepen gezellig keuvelend door de straten van de Rivierenbuurt, het stukje stad waar beroofd of vermoord worden in de aanbieding was. Soms had je er zelfs 2-voor-de-prijs-van-1 acties. Het deerde Saariaho niet, voor zijn werk was hij vaker hier dan in zijn eigen huis. Hij dacht de hele buurt te kennen, alle kroegen waar tuig zich ophield te kunnen vinden en alle criminelen zo goed te kennen dat hij hen bij naam en toenaam kon aanspreken. Vanavond had hem duidelijk gemaakt dat iets aan zijn aandacht ontsnapt was.
“Hoe lang bestaat die kroeg waar ik je vond?”
“Een week, denk ik. Na de brand in Copacabana.”
Copacabana kende hij. De mensen die er kwamen kende hij. De mensen die hij vanavond in die kroeg gezien had waren geen vaste klant van Copacabana geweest. Great Balls of Fire was hij nog nooit tegen het lijf gelopen.
“Hoe lang ben jij hier in de stad?”
“Twee maanden. Ik kom uit het noorden, maar daar is alles overgenomen door fascistische bendes die iedereen die niet lelieblank is afknallen. Ik ga terug, moet tegen hen vechten, maar ben toe aan een rustpauze. Dus toen een neef mij vroeg om hem te komen helpen hier een handeltje op te zetten heb ik die kans onmiddellijk aangegrepen.”
“Wat voor handeltje?”
“Import export.”
“De vaagste van alle handel.”
“Met reden. We zijn bij mijn huis.”
Er zou een gezin kunnen wonen, met schoolgaande kinderen, een schommel in de tuin, twee honden en een kat. De kans was klein dat Great Balls of Fire een kat had. Tufayyur misschien, want zij ging met hem mee naar binnen.
“Hé,” riep Saariaho net voordat hij de deur sloot. Great Balls of Fire kwam weer naar buiten.
“Wat?”
“Wat staat er op die stick?”
“Een lijst met mensen uit de bovenwereld die connecties hebben met de onderwereld. Je weet wel, vastgoedschorem, maar ook politici en politie. Ze staan oogluikend een netwerk toe dat vanuit de haven hier van alles overlaadt, van drugs en wapens tot gestolen auto’s en meisjes uit Oekraïne, Afrika en Azië. Sommigen houden er een persoonlijke huisslaaf aan over.”
“Heeft Tufayyur hier iets mee te maken?”
“Zij had hier een escortservice maar kwam erachter dat er iets niet klopte met de aanvoer van nieuwe meisjes. Ze waren te jong, mishandeld, illegaal. Toen ze er een opmerking over maakte werd ze neergestoken en voor dood achtergelaten, maar gelukkig vond mijn neef haar net op tijd.”
“Wie is je neef?”
“Ready Teddy.”
Hem kende Saariaho wel. Iemand van wie het gerucht ging dat hij een gewetenloze kinderen verkrachtende kannibaal was die aan voodoo deed en zo slim was dat hij overal mee weg kwam. Tenminste, dat hoorde Saariaho van de petten op straat. Zelf vond hij dat Ready Teddy helemaal niet zo slim was, maar iemand die allerlei criminele klusjes deed en het geld dat hij zo verdiende in de buurt investeerde: een schooltje voor illegale kinderen, een opvanghuis voor gevluchte hoertjes, een uitzendbureau voor baantjes waar ze bij Randstad nog nooit van gehoord hadden. Hij mocht die gast wel.
Toen hij thuis kwam trof hij Lola Lollo slapend aan in zijn wachtkamer, in dezelfde stoel als waar hij haar eerder die nacht gevonden had. Blacky zat rechtop over haar te waken en keek hem verontschuldigend aan. Saariaho gaf hem een aai over de kop, sloot de deur af en ging naar zijn privéruimte, waar hij op de bank in slaap viel.





III. Een Vrouw Wordt Vermist


“Wie zijn Pluto en Goofy in je wachtkamer?” vroeg Fera toen ze binnenkwam.
“Pluto kwam bij mij omdat Goofy indigestie had. Maar alles is weer in orde. Wat Goofy dwars zat is nu op weg naar de politie.”
Saariaho kwam overeind, strekte zijn armen, stond op, strekte zijn benen en ruggengraat en gaf Fera een kus.
“Kom je nog wel eens in je flat?”
“Toevallig deze week nog een keer. Ik denk dat ik de huur ga opzeggen.”
“Dat wordt tijd. Ken je de kroeg op de hoek van de Mississippistraat?”
“Die is pas open. Ik ben er wel eens geweest. De kroeg is van Ready Teddy. Leuke tent als je het niet te nauw neemt met de wet en het taalgebruik.”
“Ken je Great Balls of Fire?”
“Zijn reputatie gaat snel.”
“Een womanizer?”
“Nogal, ja. Denkt dat elke vrouw in katzwijm valt door die bobbel in zijn broek.”
“Jij?”
“Nee, joh. Ik heb jou toch? Hij was wel een beetje beledigd toen ik niet op zijn avances inging. Maar hij is wel oké.”
“Over wie heb je het?”
Lola Lollo stond slaperig in de deuropening.
“Ik hoorde stemmen.”
“Dat klopt, wij praten wel eens,” zei Fera cynisch, intussen de naar haar toegekomen Blacky een vriendelijke aai gevend. Saariaho stond er altijd versteld van hoe Fera tegelijkertijd twee totaal tegengestelde boodschappen kon afgeven. Multitasking noemde ze het zelf. Lola Lollo had het niet in de gaten.
“Hij heet Blacky en ik heet Lola Lollo.”
Ze stak haar hand naar Fera uit, die haar negeerde.
“Ik heb jou in de kroeg van Ready Teddy gezien,” zei ze.
“New Orleans heet die. Ik kan me jou niet herinneren.”
“Hoor je niet bij Honeyboy?”
“Hij is mijn baas.”
“Ga weg van hem, kind, die man is de duivel.”
“Hij beschermt mij.”
“En wie beschermt jou tegen hem?”
“Dat gaan wij doen, schat,” zei Saariaho.
“Heeft ze geld?”
“Heb je geld?”
“Ik hoef niet te worden beschermd tegen Honeyboy. Hij is mijn vader. En ik waardeer het helemaal niet hoe je over hem praat. Kom, Blacky.”
Ze deed de hond de riem om en verdween.
“Je bent niet goed wijs om gratis je diensten aan te bieden aan patserneukertjes als zij.”
“Ik ga koffie zetten.”
Nadat de moord op Hunanladdiad was opgelost en de beerput van Fera’s familie geleegd reden Saariaho en Fera terug naar huis. (* zie De Vrouw In De Boom) Tijdens de twee uur durende rit kwamen ze tot de conclusie dat de belofte gewekt tijdens Saariaho’s eindexamenfeest had standgehouden. En nu Fera haar banden met de lokale drugsmaffia had verbroken en voor het eerst sinds haar puberteit vrij was, leek het haar een goede keuze om deze nieuwe weg in te slaan. Ondanks de via de stereo voortjengelende en door haar gehate Byrds, zonder wie Saariaho geen auto scheen te kunnen rijden, stelde ze hem voor zijn partner te worden. Hij vroeg niet eens of ze een zakelijke alliantie bedoelde of een privéverbintenis. Hij zei meteen “ja”.
Dat liep al heel snel mis. Zakelijk omdat Saariaho in zijn eentje al nauwelijks het hoofd boven water kon houden en de opdrachten bepaald niet toenamen nu potentiële klanten geconfronteerd werden met een slonzige en cynische voormalige drugsdealer als assistent. Om dezelfde reden ging de samenwerking met de politie opeens veel moeizamer: de meesten weigerden eenvoudigweg te geloven dat iemand met een strafdossier zo dik als een roman van Salman Rushdie en zo oud dat de eerste processen-verbaal nog getypt en met carbonpapier vermenigvuldigd waren, nu een betrouwbare gesprekspartner aan de goede kant van de wet zou kunnen zijn. Dat compliceerde de professionele partnerrelatie tussen haar en Saariaho behoorlijk, maar hun levens waren inmiddels zozeer met elkaar verstrengeld geraakt dat ze andere vormen van samenwerking vonden, minder zichtbaar voor buitenstaanders. Daar kwam bij dat ze genoodzaakt waren een tweede bron van inkomsten te zoeken en zo gebeurde het dat de grootste sloddervos die Saariaho ooit had meegemaakt een poetsbaan kreeg bij Bratislava, het plaatselijke poppodium. Het was eigenlijk een vriendendienst van Porthor Cludydd, Saariaho’s beste vriend en bestuurslid van het poppodium, maar ze bleek er tegen alle verwachting in goed in te zijn. En doordat ze de drugswereld uit en te na kende vroeg de directeur haar al snel om vermomd als glazenophaler te gaan surveilleren tijdens concerten en danceparty’s. Dat werkte twee kanten op: dealers op zoek naar een ingang in de organisatie om een betrouwbaardere afzet te genereren benaderden haar, en ook veel mensen op zoek naar drugs dachten gezien haar reputatie snel bij haar te kunnen scoren. Zo wist ze binnen korte tijd de hele interne markt van vraag en aanbod in kaart te brengen.
Het feit dat het enige lichamelijke contact waarbij Fera zich op haar gemak voelde het in elkaar slaan van mannen was zorgde ervoor dat het ook privé niet liep zoals Saariaho en Fera het graag gewild hadden. Niet dat ze Saariaho klappen verkocht. Wel dat haar gebrek aan seksuele behoeftes hem frustreerde. Natuurlijk hadden ze seks maar daar putte geen van beiden veel plezier uit. Ze wilde wel en deed haar best. Ze ondernam onhandige pogingen tot knuffelen, bezocht zelfs een massagecursus, maar iets in haar bleef zich verzetten tegen elke vorm van tederheid. Ze kon seks alleen verdragen als het afgeragd werd, grof en animaal was.
Toen het water in de fluitketel kookte pakte Saariaho de porseleinen filterhouder van het haakje aan de muur boven het aanrecht en zette die op de metalen kan met de tuit. Hij opende een papieren filter, vouwde die aan de zij- en onderrand en plaatste die in de houder. Uit het glazen bakje dat hij uit de onderkant van de handkoffiemolen had geschoven schudde hij de versgemalen koffie in de filter. Terwijl de koffie in de kan sijpelde keek hij door het raam de tuin in. De regen had definitief plaatsgemaakt voor de zon en het beloofde een mooie lentedag te worden. Hij overwoog om de stoelen uit de schuur te halen en de tafel in de tuin schoon te maken en in de tuin zijn koffie te drinken, terwijl hij naar de actief wordende koolmezen, merels en mussen keek, maar hij bedacht zich. In zijn dvd-speler wachtten Alan Ladd en Veronica Lake al een paar dagen om in actie te komen. Hij nestelde zich in zijn fauteuil en drukte op de ‘start’-knop. De begincredits van de film The Glass Key rolden nog over het tv-scherm toen de bel ging. Saariaho zette de film op pauze en terwijl hij de kamer uitliep keek hij naar de wachtkamer; Blacky had er geen boodschap achtergelaten, dus het was netjes genoeg om nieuwe clientèle te ontvangen. Op de stoep stond een verwarde man, die zenuwachtig aan de knopen van zijn jas draaide.
“U moet me helpen om mijn vrouw te vinden.”
“Kom binnen, dan kunnen we er rustig over praten.”
“Ik heb niet zoveel tijd. Ik moet de kinderen van school halen.”
“Dan kunt u misschien beter terugkomen wanneer u wel tijd heeft.”
De man haalde zijn schouders op en kwam naar binnen. Terwijl Saariaho hem voorging naar zijn kantoorruimte pakte de man zijn mobieltje en belde iemand om te vragen de kinderen op te vangen. Een buurvrouw, of wellicht de moeder van een klasgenootje van een van zijn kinderen. Telefonerend en zonder acht te slaan op Saariaho ging de man in de wachtkamer op de stoel zitten die zojuist nog de slaapplek van Lola Lollo was geweest. Saariaho kon niets anders doen dan in zijn kantoor te wachten totdat de man zijn telefoon weer in zijn jaszak had gestoken en binnenkwam. Toen dat gebeurd was stak de man meteen van wal.
“Mijn vrouw is al een week weg. Ik heb haar voor het laatste gezien toen ik ’s morgens de kinderen naar school ging brengen. Ze kwam de keuken in toen wij al hadden ontbeten. Ze had een enorme kater.”
De man stopte en keek naar de grond.
“Kunt u me eerst vertellen hoe u heet en hoe uw vrouw heet?”
“Zof Mudden. Mijn vrouw heet Cato.”
“Zof Mudden is uw naam?”
De man knikte.
“Hebt u aangifte gedaan bij de politie?’
De man knikte.
“Wat zeiden ze?”
“Ze zijn aan het zoeken. Vanavond verschijnt er een politiebericht met een foto van haar op de televisie en op het internet.”
“Wat verwacht u dan van mij?”
“Ze is mijn vrouw,” zei hij zacht, “de moeder van mijn kinderen. Ik…

Alles grijp ik aan om haar zo snel mogelijk terug te vinden.”
“Dat begrijp ik,” zei Saariaho en schoof de doos met papieren zakdoekjes naar de andere kant van het bureau. Zof Mudden nam er twee uit en veegde zijn wangen droog. Toen keek hij verwachtingsvol op naar Saariaho.
“Kunt u wat doen?”
“Niet veel meer dan wat de politie al doet. En zij hebben het netwerk en de bronnen en veel mankracht. Ik ben maar alleen. Ik zal hen bellen - ik heb daar een bron - en met hen overleggen, al was het maar om geen dubbel werk te doen. Als ik na dat gesprek een mogelijkheid zie een waardevolle bijdrage te kunnen leveren neem ik de zaak aan. Is dat akkoord?”
De man dacht even na en knikte toen langzaam. Toen hij het tarief had vastgelegd en de man had uitgelaten belde Saariaho rechercheur Dendo, een kleine vrouw van rond de vijftig met geblondeerd haar en brede heupen die met één klap een tegenstander die twee koppen groter was kon uitschakelen. Hoewel ze er niet al te slim uitzag was ze dat stiekem wel degelijk, en haar betrekkelijke onverschilligheid tegenover bureaucratische regeltjes maakte haar tot de juiste gesprekspartner voor Saariaho als hij inlichtingen wilde. Ze had echter geen dienst.
In de keuken zat Fera aan de koffie. Hij pakte een mok uit de kast en nam zelf ook koffie.
“Vermiste vrouw.”
“Neem je de zaak?”
“Weet niet. Weinig aanknopingspunten. Ik wacht op Dendo. Eerst zien wat zij erover te vertellen heeft.”
“Yupa heeft gebeld.”
“Wanneer?”
“Een paar minuten geleden. Ze belt terug.”
Hij nam de telefoon en zocht in het adresboek het telefoonnummer van zijn dochter, maar voordat hij kon terugbellen ging de telefoon.
“Rechercheur Dendo? Ik dacht dat je vandaag geen dienst had.”
“Ik verveelde me thuis.”
Saariaho hoorde Dendo op kauwgum kauwen.
“Je had gebeld?”
“Ja. Ik kreeg bezoek van een man wiens vrouw is verdwenen. Hij wil me inhuren om haar te vinden. Voordat ik ja zeg moet ik weten over jullie onderzoek naar die vermissing.”
“Dus je wilt informatie over een lopend onderzoek?”
“Ik wil jullie onderzoek niet dunnetjes overdoen en ik wil jullie niet voor de voeten lopen.”
“Kom naar het bureau.”
Dendo voerde gesprekken het liefst in de ondervragingskamer omdat ze daar kon roken. Formeel mocht het daar ook niet, maar iemand die ondervraagd werd kon wel eens als troost of als beloning een sigaret aangeboden krijgen en volgens Dendo was het volstrekt logisch dat als een verdachte of getuige ergens mocht roken, een agent dat ook mocht. Ze plaatste een asbak midden op de tafel en terwijl ze een shaggie draaide zette ze de zaak op een rijtje. Veel had de politie niet: de vader bracht de kinderen naar school en toen hij weer thuiskwam was zijn vrouw weg. Dat was een week geleden. Sindsdien ontbrak ieder spoor van haar. Gesprekken met de man hadden niets opgeleverd. Gesprekken met de kinderen, een meisje van zes en een jongetje van vier, moeders van hun klasgenootjes, vriendinnen, familie: niets. Haar mobieltje lag thuis op de tafel, naast haar pinpas. Buren hadden haar niet zien weggaan.
“Was ze in de war?”
“Daarover zijn de meningen verdeeld. Sommigen noemen haar een vriendelijke en sociaal betrokken vrouw, anderen zeggen dat ze uit onvrede met haar burgerlijke bestaan een chagrijnige alcoholiste is geworden. Het staat wel vast dat ze een stevige drinker is en dat ze de avond voordat ze verdween stomdronken naar bed is gegaan terwijl de kinderen nog aan het avondeten zaten.”
“De man?”
“Een zacht ei. Ik ben benieuwd wanneer hij definitief instort, zeker nu zijn schoonzus in huis is om voor de kinderen te zorgen en die verantwoordelijkheid hem niet meer op de been hoeft te houden. In elk geval: vanavond gaat een opsporingsbericht uit, zowel op de publieke omroep als bij de commerciëlen.”
“Ik zie geen enkel aanknopingspunt voor mij van waaruit ik verder kan werken. Kun je me zijn adres geven, dan ga ik hem dat persoonlijk vertellen.”
Een saaiere wijk bestond er in de stad niet. Deze wijk werd bewoond door leraren, IT’ers en welzijnswerkers. Zof Mudden deed open in spijkerbroek en visgraat vest. Hij hoorde helemaal thuis in deze buurt.
“Kom binnen.”
Terwijl Zof Mudden hem voorging door de donkere gang naar de keuken viel het Saariaho op dat het er citroenfris rook terwijl alles er slecht onderhouden en sjofel uitzag. Hij vermoedde er de hand van de schoonzus in. Ze namen plaats aan de eettafel en zonder te vragen schonk Zof Mudden hem een kop koffie in.
“Net vers gezet,” zei hij. Midden op tafel stond een halflege fles rum en een limonadeglas. Voordat hij een slok koffie nam vulde Zof Mudden het glas met rum en dronk het leeg.
“De zus van mijn vrouw haalt de kinderen van school en neemt hen mee naar de speeltuin. Ze begrijpen niet waarom hun moeder er niet is en hebben het er moeilijk mee. Misschien dat ze er nu even niet aan denken.”
Hij nam nog een borrel.
“Ik heb het er trouwens ook moeilijk mee. Ik vraag me steeds af waar ze zou kunnen zijn. Wat er gebeurd is.”
Saariaho nam een slok koffie, die zo vies was dat hij moeite moest doen niet alles meteen uit te spugen, en zei: “Ik heb met de politie gesproken.”
Zof Mudden zei: “Ik heb gelogen.”
Saariaho fronste de wenkbrauwen.
“Het is geen verse koffie,” zei Zof Mudden.
“Het is opgewarmde koffie die over was van gisterenavond. Daarom neem ik er rum bij, om de koffie drinkbaar te maken. Wil je er rum bij?”
Saariaho schudde zijn hoofd en herhaalde: “Ik heb met de politie gesproken.”
Zof Mudden rook aan zijn kop koffie, zette die zonder ervan te drinken terug en nam een slok rum. Hij keek niet naar Saariaho.
“Ik ben bang dat ik niets voor u kan betekenen.”
Langzaam richtte Zof Mudden zijn hoofd op, keek Saariaho vol ongeloof aan en stamelde vervolgens: “Maar dat kan niet. U moet me helpen. U moet mijn vrouw terugvinden.”
Tranen sprongen in zijn ogen.
“Ik kan niet verder zonder haar. Ik ben radeloos. Mijn kinderen kunnen niet verder zonder haar.”
“De politie zal er alles aan doen om uw vrouw terug te vinden. Ik kan er niets aan toevoegen.”
Zijn handen bibberden toen hij een sigaret probeerde te draaien. Na enkele gescheurde vloeitjes lukte het. Hij hield de aansteker met twee handen vast. Na de rook van zijn eerste trek uitgeblazen te hebben zei hij: “Ik zou het toch merken als ze niet meer leefde? We zijn tien jaar samen. Als ze dood was zou ik dat toch voelen?”





IV. De Glazen Sleutel


Ze keek naar een plastic beeldje van Mega Mindy en vroeg zich af wat ze daar nou van moest denken. Ook andere prullaria op het bureau wezen in de richting van verregaande infantiliteit. Of een klein dochtertje over wie hij nooit repte. Normaal als directeur Zebaki haar wilde spreken gingen ze in de vergaderzaal of het café zitten, want hij hield zijn kantoor strikt privé. Dat ze nu hier was moest een bijzondere reden hebben. Dat ze hier alleen zat te wachten was minstens zo opmerkelijk; hij had oftewel niets te verbergen, of alles zo goed verborgen dat ze toch niets zou vinden. Het kantoor van de directeur bevond zich op de eerste verdieping helemaal aan het einde van de gang. Die gang hing vol met grote concertfoto’s die hij allemaal zelf gemaakt had in een vorige baan als fotograaf bij een muziektijdschrift. Het waren vooral foto’s van punk- en wavebands uit de jaren tachtig. Ze kon zich voorstellen dat hij toen in de scene had gezeten, ondanks zijn huidige imago van afstandelijke maar effectieve organisator. Hij zou in zijn jonge jaren zijn huidige ik waarschijnlijk als apparatsjik bestempeld hebben.
“Fera, fijn dat ik je even kan spreken.”
Hij was binnengekomen zonder dat zij het in de gaten had gehad, verdiept als ze was in haar verbeelding van hem tussen de bandleden van U.K. Subs of Black Flag. Hij gaf haar een hand en gebaarde haar plaats te nemen. Hij begon meteen te praten.
“Ik heb een probleem, Fera. Een erg groot probleem, waarschijnlijk. Hoe groot wil ik op korte termijn uitgezocht hebben. Door jou. Ga je akkoord?”
“Daar kan ik pas antwoord op geven als ik weet waar het om gaat.”
“Ik kan je pas zeggen waar het om gaat als je me antwoord hebt gegeven.”
Fera stond op en wilde hem als afscheid een hand geven.
“Dan zijn we klaar,” zei ze.
“Niet zo snel, Fera. Ga zitten.”
Fera ging weer zitten.
“Ik heb absolute geheimhouding nodig, maar ik kan je beloven dat ik geen vreemde dingen van je vraag, niets illegaals en niets immoreels.”
“Ik doe niet aan absolute geheimhouding. Mijn vriend krijgt altijd alles te horen.”
“Maak nu niet meteen weer aanstalten om weg te gaan. Ik bedoelde vooral intern. Dat je vriend het hoort is misschien wel meegenomen, gezien zijn beroep. Het punt is…”
Hij stopte en keek Fera doordringend aan.
“Ga je akkoord?”
Fera haalde haar schouders op en stak haar kin even naar voren als aansporing naar hem om verder te gaan. Hij wilde een overtuigendere bevestiging en bleef haar zwijgend in de ogen kijken, het trillende mobieltje op het bureaublad negerend. Ze zwichtte en zei na een minuut ongemakkelijke stilte: “Ja.”
De directeur nam niet de moeite van enige tevredenheid over haar antwoord blijk te geven, maar stond op, opende de deur en keek de gang in. Toen deed hij de deur weer dicht en ging weer achter zijn bureau zitten. Hij keek op het mobieltje, dat opnieuw overging, schakelde het geluid uit en keek naar Fera, die een sigaret opstak.
“Ik mag toch wel roken?”
“Je weet dat het niet mag, maar mij maakt het niet uit.”
Uit de bovenste la haalde hij een groene stenen Brand-asbak tevoorschijn, zette die tussen hen in op het bureau en stak ook zelf een sigaret aan.
“Er is een complot tegen mij gaande,” zei hij terwijl hij de rook uitblies.
“De gemeente wil een deel van de subsidie intrekken omdat we ons niet precies aan de afspraken houden. We programmeren namelijk te weinig lokaal. Vroeger wilden alle lokale bands gewoon voor publiek spelen en hoefden er nooit geld voor, tegenwoordig stellen ze eisen, al heeft nog niemand van hen gehoord. Ik doe daar niet aan mee en daarom treden hier alleen nog lokale bands op wanneer een grote act akkoord gaat met een voorprogramma. En dat willen de meeste bekende bands niet meer. Ook in tegenstelling tot vroeger, toen we daar alle vrijheid in hadden. Bekende bands brengen ofwel zelf hun supporting act mee, of spelen zonder.”
“En nu hebben de lokale bands een complot gesmeed om toch hier te kunnen spelen?”
“Was dat maar zo, daar zou ik wel weg mee weten. Ik heb via via vernomen dat er binnen het bestuur stemmen opgaan om mij om die reden weg te werken. Ik vermoed dat er andere zaken meespelen, sommige professioneel, sommige persoonlijk, maar dit is voor een paar bestuursleden de stok waarmee ze me eindelijk kunnen slaan.”
“Je weet toch dat Porthor Cludydd, de beste vriend van mijn vriend, en dus ook mijn beste vriend, in het bestuur zit?”
“Dat weet ik. Maar ook met deze kwestie zou ik wel raad weten, ware het niet dat bestuursleden bij de medewerkers en vrijwilligers aan het stoken zijn. En dat is voor mij heel tricky, want ik kan niet tegen mijn bestuur, tenslotte mijn werkgever, ingaan zonder een heleboel overhoop te halen en iets in gang te zetten wat ik zelf op een gegeven moment misschien niet meer in de hand kan houden.”
“Maar wat het bestuur doet is toch niet toegestaan? Ze stoken.”
“Nee, maar daar moet ik wel bewijs voor hebben.”
“En zo verschijn ik op het toneel.”
“Precies.”
“Dus ik moet bij vrijwilligers en betaalde krachten bewijs verzamelen.”
“En bij Porthor Cludydd.”
“En je vergoedt alle drankjes die ik nuttig terwijl ik aan de bar voor je spioneer.”
“Ja.”
“Deal. Nooit fan geweest van mensen die achter andermans rug om stiekeme zaakjes doen.”
“Jij gaat ook zoiets doen.”
“Alleen vanwege de prachtige foto van ‘Til Tuesday. De close up van Aimee Mann.”
“Mooie foto. Goede zangeres. Prachtige vrouw.”
Voordat Fera het kantoor mocht verlaten controleerde de directeur of de gang vrij was. Er was niemand. Iedereen zat al aan de bar om met bier de werkdag af te sluiten. Fera ging naast Wildeman zitten en bestelde een fles bier. Ze kende Wildeman van haar tijd als dealer. Hij was toen een van haar vaste klanten. Hij werkte nu als lichtman bij het poppodium en beperkte zijn drugsgebruik tot zijn vrije tijd.
“Mis je het niet, chickie?”
“Wat? Rondlopen op straat en daarna in smerige steegjes een dealtje maken? Of als persoonlijk bezit van een crimineel beschouwd worden en aan zijn leiband moeten lopen?”
“De hele scene. De lak-hebben-aan-de-burgerlijke-moraal mentaliteit. De vrijheid om te kunnen doen wat je wilt.”
“Ik heb nergens zo weinig vrijheid gezien als bij mensen in de drugsscene.”
“In je hoofd ben je dan vrij. Waar ik terwijl ik stoned was al niet geweest ben, pfjoew. Mijn mind ging alle kanten op. Geen grenzen die door de hypocriete burgerlijke moraal gesteld worden. Dat is ware vrijheid, chickie.”
“De vrijheid van een chemisch stofje in je hersens. Zoveel vrijheid dat je er zelf niet eens meer controle over hebt.”
“Ja, precies, chickie. It blows your mind.”
Vroeger was het voor haar altijd gemakkelijk geweest om stoïcijns te blijven wanneer naïeve misleide warhoofden meenden middels drugsgebruik de wereld te kunnen verbeteren maar sinds door haar omgang met Saariaho haar schild van cynisme langzaam maar zeker scheuren begon te vertonen ging het haar steeds meer moeite kosten. Ze betrapte zich erop dat ze Wildeman een beetje meewarig stond aan te kijken toen hij bijna binnensmonds mompelde: “Kun je nog aan spul komen? Je zult er geen spijt van krijgen.”
“Waar zal ik geen spijt van krijgen?”
“Als je me wat goed spul levert.”
“Want?”
“Ik heb info.”
“Waarover?”
“De route.”
“Ben eens wat specifieker. Welke route?”
“Hoe spul van hieruit verhandeld wordt. Hard spul. Gevaarlijk spul. En wie erbij betrokken zijn. Van binnenuit, chickie. Collega’s.”
“Wat wil je ervoor terug?”
“Thaiweed.”
“Dat is bijna niet te krijgen.”
“Daarom vraag ik het aan jou.”
“Ik heb geen connecties meer in de wereld. Maar ik denk dat ik wel een ingang heb. Ik ga erachteraan, Wildeman.”
“Ik wist het wel, chickie.”
“Is hij weer aan het opscheppen over zijn reizen door India?”
Danob de danceprogrammeur was naast Fera komen staan. Als groet hief hij zijn fles bier op. Fera tikte de hals van haar fles tegen de zijne.
“Proost.”
“Proost. We hadden het over de geneugtes van verdoving.”
“Ik neem aan dat je het niet hebt over een recent tandartsbezoek.”
“Een verdoving voordat een kies wordt getrokken is absoluut een geneugte.”
“Daar heb je misschien wel gelijk in. Maar ik ben niet zo van de verdoving. Ik houd meer van dingen die opwekken.”
“Ik zou het ook niet verdoving noemen, man. Eerder verruiming.”
“Als je je zolderkamer beter zou opruimen zou je misschien geen verruiming nodig hebben.”
“Pfjoew, spits, man. Zie ik wat witte kristalletjes aan je neusharen hangen?”
Wildeman gaf Fera een knipoog. Ze vroeg zich af of hij het als hint bedoelde of als flirt.
“Alleen als ik buitenshuis werk.”
“Heb je betrouwbare contacten?”
“Hoezo? Ga je je oude professie weer oppakken?”
“Nooit een gelegenheid voorbij laten gaan om een extraatje mee te pikken, is het niet?”
“Ik heb prima contacten, Fera.”
“Iemand die ik ken?”
“Uit jouw tijd?”
“Bijvoorbeeld.”
“Nee, niet uit jouw tijd. De meesten van hen zitten op dit moment vast. Na jouw vertrek heeft jouw mannetje wat steken laten vallen.”
“Dat weet ik. Hij zegt me nog steeds geen hallo.”
“Özkig niet? En hij is normaal altijd zo voorkomend en vriendelijk…”
“Niet meer tegen mij. Maar moet ik uit jouw antwoord opmaken dat er wel mensen bij zitten die ik ken?”
“Ik weet niet wie jij allemaal kent.”
“Je ontwijkt de vraag. Je zei ‘niet uit jouw tijd’, waarmee je volgens mij suggereerde dat ik jouw contact ergens anders van ken.”
“Misschien heb je gelijk. Ik moet gaan. Grote party in Antwerpen. Leuk je gesproken te hebben, Fera.”
Ze keek naar links, maar Wildeman zat niet meer naast haar. Hij stond een stukje verder te praten met zijn nieuwe stagiaire. Ze liep naar hem toe en zei terwijl ze hem een schouderklopje gaf: “Ik zal eens informeren.”
Daarna trok ze haar jas aan en ging naar huis.





V. Het Begin v/d Wereld


Met een fles bier voor zich op de keukentafel zat Saariaho te piekeren toen Fera binnenkwam. Na haar breuk met het dealersleven had ze geprobeerd andere woonruimte te krijgen maar dat was niet gelukt, dus bleef ze in haar afbraakflat in de Rivierenbuurt wonen. Behalve zijzelf en een paar op een definitieve rechterlijke uitspraak wachtende Afrikaanse vluchtelingfamilies woonde er niemand meer. Omdat zijzelf noch Saariaho gewend was het leven met een ander te delen hield ze haar flat aan, zelfs nu inmiddels was gebleken dat ze in hun vrije tijd vrijwel voortdurend elkaars gezelschap zochten. Vanmorgen had ze dus de knoop doorgehakt en aangekondigd de huur van de flat op te zeggen. Ze zou de Somaliërs en Nigerianen gaan missen.
Ze ging achter hem staan en omklemde met haar vingers zijn nekspieren.
“Die massagecursus was echt totale geldverspilling.”
Ze kneep hard.
“Er is een Thaise massagesalon opengegaan. Misschien past die meer in mijn straatje. Ik ben van plan er morgen heen te gaan. Zullen we een dubbele massage gaan doen?”
“Goed plan. Ik heb toch niets om handen.”
“En die man van wie de vrouw is verdwenen?”
“Ik moet hem teleurstellen. Geen perspectief.”
“Voor hem?”
“Voor mij. Of dat voor hem ook geldt weet ik niet. Over tien minuten wordt op tv een opsporingsbericht uitgezonden.”
Fera nam een fles bier uit de koelkast en ze gingen naast elkaar op de bank zitten. Op tv werd reclame gemaakt voor chips. Ze keek hem aan.
“Nee, het is niet gepast om met een bak chips naar een politiebericht te kijken. Bovendien bederft het de eetlust.”
“Je klinkt precies als de zorgzame moeder die ik nooit heb gehad.”
“Ik kan me voorstellen dat je vader wel dergelijke dingen zei.”
“Als we thuis chips zouden hebben gekregen misschien wel, ja.”
“Hoe is het met hem?”
“Hij gaat van de hele flat een modelspoorbaan maken.”
“We moeten hem weer eens opzoeken.”
“We weer eens? Spreek voor jezelf want ik zie hem elke week.”
“Daar komt het.”
Saariaho zag nu voor het eerst een foto van de vrouw. Een gezonde Hollandse blonde vrouw met blauwe sprekende ogen en een droevige mond. Ze zond tegenstrijdige boodschappen uit.
“Ik ken haar,” zei Fera, “ze komt vaak in Bratislava. Ze wordt daar Wodkato genoemd.”
“Wodkato?”
“Ze heet Cato en ze drinkt wodka alsof het water is. Ik praat wel eens met haar. Diep ongelukkig maar intelligent. Ik mag haar wel.”
“Komt ze altijd alleen?”
“Meestal wel. Soms komt haar man mee. Dan snap ik waarom ze zo ongelukkig is. Slap onbeduidend mannetje. Porthor Cludydd kent hem goed. Ze hebben vroeger samen in een punkbandje gezeten. Teenage Cocks noemden ze zich.”
“Daar heb ik wel eens een foto van gezien. De tijd van zwart leer, zwart piekhaar, zwartgallige teksten.”
“Sommigen noemen haar Wodkado, omdat ze wanneer ze gedronken heeft nogal flirterig wordt. Ze is een keer met een vreemde man meegegaan. Ze zei tegen hem: ‘Ik ben je cadeau. Je hoeft me alleen maar uit te pakken.’ Hoewel ik bijna zeker weet dat het bij die ene keer is gebleven kreeg ze de reputatie dat ze zich aan iedereen cadeau geeft. Dankzij de brallerige verhalen van die man later aan de bar.”
“Weet ze dat er zo over haar gepraat wordt?”
“Ja, ze maakt er zelfs gebruik van. Volgens mij is dat geflirt pas daarna gekomen. Ze wil alleen maar gratis drinken. En lol hebben. Het is thuis al saai genoeg.”
“Ze heeft twee kleine kinderen. Ik kan me niet voorstellen dat het dan thuis saai is.”
“Ik bedoel met haar man, in bed.”
Saariaho pakte zijn mobieltje van de tafel en stopte hem in zijn zak.
“Porthor Cludydd heeft gebeld. Hij heeft wat te vertellen. Hij nodigt ons uit om naar de film te gaan. Ga je mee?”
“Dat gaat leuk worden. Ik heb hem ook het een en ander te vragen.”
“Waarover?”
“De directeur denkt dat hij klem zit tussen bestuur en medewerkers. Omdat lokale bandjes geen betaalde gigs krijgen bij Bratislava. Dat is nu aanleiding voor de wethouder om op de subsidie te korten. En daarom wil het bestuur van hem af en heeft een congsi gesloten met sommige medewerkers. Dat denkt hij tenminste.”
“Ga je recht toe recht aan?”
“Wanneer heb je mij betrapt op omzichtig gedrag?”
“Je gebruikt tegenwoordig woorden als ‘omzichtig’, er is dus ontwikkeling gaande.”
“Laten we onze goede vriend gaan sandwichen.”
“Zo ken ik je weer.”
Arthouse Lichtpunt bevond zich aan de rand van het centrum dicht bij de straat waar Zof Mudden woonde. Toen ze wegreden in Fera’s gele Buick Le Sabre uit 1971 en Saariaho haar vertelde waarheen te gaan trok ze een vies gezicht.
“Waarom niet gewoon naar de bioscoop? Ik heb geen zin in een Zuid-Koreaans familiedrama.”
“En ik heb geen zin in de geur van popcorn gemengd met puberhormonen. Porthor Cludydd zei dat in Lichtpunt een goede film draait. Belgisch.”
“Alsof een achterbuurt in Seraing beter is. Ik wil me amuseren, niet het leed van de wereld door de strot geduwd krijgen.”
“Het is een achterbuurt in Brussel.”
“Dus een hoop migrantenproblematiek. Dan kan ik net zo goed thuis uit het raam kijken. Ik wil Nicolas Cage op een brandende motor. Weet je, Men In Black III draait in Palace. Dat vind jij ook leuk.”
“Ik vond de eerste twee delen inderdaad best aardig. Voor thuis op de bank als je niets te doen hebt, niet om in een zaal naar te kijken.”
“Kom op. Actie, humor, buitenaardse monsters, Tommy Lee Jones. Wat wil je nog meer?”
“Een mooie actrice in een belangrijke rol. Wie?”
“Weet ik niet. In de vorige zat Rosario Dawson. Mooier vind je ze niet.”
“Hier is een plek vrij.”
Fera parkeerde de auto. Toen Saariaho uitstapte en een sigaret opstak keek hij de straat in. Hij kon het huis van Zof Mudden net zien liggen. Er brandde licht. Misschien deed hij vanavond een bruikbare aanwijzing op. Dan zou hij morgenochtend aan zijn deur staan. Hij had met de man te doen en wilde hem kunnen helpen.
Porthor Cludydd was er al. Hij zat met een kop koffie aan een tafeltje de krant te lezen. Zijn haar was nat en hij had een bruine sporttas bij zich.
“Bejaarden tennisles gegeven?”
“Vandaag niet. Ik heb een nieuwe groep: allochtone jongens die allemaal Monfils willen worden.”
“En? Moet Monfils zich zorgen gaan maken?”
“Zelfs Huta Galung hoeft zich voorlopig nog geen zorgen te maken. Maar het is wel een leuke groep. Je associeert deze jongens niet zo snel met ambitie.”
“Porthor Cludydd,” mengde Fera zich in het gesprek, “leg me eens uit waarom we een film over Belgische migranten moeten gaan zien en niet Men In Black III?”
“Omdat ik al kaartjes heb.”
L’Envahisseur opende met een close up van de behaarde vulva van een vrouw die op het strand lag te zonnen. Ze stond op en liep door de branding waar Afrikaanse vluchtelingen aanspoelden. Ze stopte voor een man die gebukt over een liggende man stond en naar haar opkeek. Over hem ging de rest van de film; zij kwam er niet meer in voor. Na afloop bleek de openingssequentie het enige deel van de film te zijn waarover door het publiek aan de bar gepraat werd.
“Zo zie je maar dat je met dergelijke opzienbarende scènes altijd de aandacht afleidt van waar het werkelijk om gaat. Het gaat er hier niet over of de verwachtingen van vluchtelingen over leven in Europa wel kloppen. Niet of hun verlangen naar luxe en witte vrouwen een terechte basis heeft. Niet of ze hun rechtmatig deel mogen komen opeisen voor de schaamteloze uitbuiting vanaf de tijd van het kolonialisme tot nu. Niet of de westerse maatschappelijke ordening wel humaan is tegenover mensen van buiten die met recht zoeken naar een beter leven. Nee, het gaat over de kut van de vriendin van de regisseur. Hoor maar waar de mensen om je heen het over hebben.”
“Het is narcistisch machogedrag van de regisseur: Kijk eens, mensen, hoe ver ik mijn vriendin kan krijgen. Kijk eens, mensen, hier stop ik hem elke avond in.”
“Ik kreeg er heel andere associaties bij. Ik zag het als het begin van een universeel sprookje. Wat jij net zei, Saariaho, waar de film over gaat, is alleen de buitenste laag, de concrete invulling in de hedendaagse maatschappij. Het begin laat zien dat hij het juist heel breed trekt, naar alle mensen. De mens is een indringer, zoals de titel al zegt. Bij het beginshot ligt de vrouw in precies dezelfde houding als in het schilderij L’Origine du Monde van Courbet. Het begin van de wereld. Dan zien we de zee: het begin van het leven. Dan zien we een Afrikaan: het begin van de mens. Dus: deze scène plaatst de hele film in een specifiek kader en is meer dan een verhaal over een immigrant. Het is een film over de mens die andere milieus binnendringt en zich daar alles toe-eigent, er meent recht op te hebben, maar daardoor het hele ecosysteem uit balans brengt.”
“Dat klinkt erg Vlaams Belang,” zei Fera, “als je het zoals in de film toespitst op de immigrant.”
“Nee, dat is het niet. Ga maar na, de sympathie ligt voortdurend bij de immigrant. Hij is een goed, zorgzaam mens. Hij weet dat hij iets waardevols kan inbrengen, maar dat wordt niet onderkend. Hij elimineert de kwade krachten, terwijl de bezittende klasse, de witte vrouw, het houdt op protest. En in het laatste shot heeft hij zijn plek veroverd en gaat niet meer weg. Hij is onmisbaar geworden.”
“Wie wil nog een biertje?”
Ze knikten allebei. Saariaho draaide zich om naar de bar en wenkte de barkeeper. Hij stak drie vingers omhoog.
“Wij hadden vroeger in de band ook een nummer over wat toen nog ‘gastarbeider’ werd genoemd. Het was een heel speciaal nummer, omdat we het niet live konden spelen. We hadden dat stuk op band opgenomen, nog zonder de zang, en per ongeluk speelde iemand het achterstevoren af. Dat klonk echt fantastisch en zo zijn we het ook op het podium gaan doen: we speelden de van te voren opgenomen band achterstevoren af en daaroverheen declameerde de zanger de tekst. Het statement dat we daarbij verzonnen, dus pas achteraf bedacht, was dat de maatschappij het liefst wilde dat alles weer teruggedraaid werd: op het moment dat we de gastarbeiders niet meer nodig hadden zouden ze terug moeten naar waar ze vandaan kwamen. Daar moest ik aan denken toen op het laatst van de film de muziek achterstevoren werd afgespeeld.”
“Dus toch Vlaams Belang?”
“Gezien het beeld erbij lijkt het meer op een terugkeer naar de geborgenheid van de moederschoot. Alsof hij de cirkel rond wilde maken.”
“Maar dat staat haaks op je eigen interpretatie.”
“Dat weet ik. Misschien bedoelt hij er wel iets heel anders mee dan wij met onze band toen.”
“Vertel eens, toen jullie met de band optraden, kregen jullie daar geld voor?”
Porthor Cludydd begon te lachen en schudde zijn hoofd.
“Zo goed waren we niet. Meestal alleen de onkosten vergoed, soms een geeltje per persoon.”
“Hoe gaat dat nu?”
“Bij ons treden bands hier uit de stad op voor consumptiebonnen. Het is een service van ons aan hen. Zo kunnen ze zich ontwikkelen en wennen aan het spelen voor publiek.”
“En onbekende bands uit andere steden?”
“Daar doen we niet meer aan. De mensen van hier zijn niet geïnteresseerd. Dat is trouwens overal zo. Het enige publiek dat je dan hebt is met de band meegekomen.”
“Dus dat komt niet meer terug.”
“Dat zou best wel weer terug kunnen komen, maar voorlopig niet.”
“Ik hoorde dat Bratislava onder druk wordt gezet om lokale bands wel uit te betalen.”
“Politiek. Mensen die bands een imaginaire worst voor hun neus houden en dat gebruiken om zo een bepaalde positie te verwerven.”
“Die mensen, zitten die in het bestuur?”
“Ook mensen uit het bestuur kunnen voor dat karretje zijn gespannen. Ik zeg niet wie. En ik weet niet door wie. Maar het komt van buiten en gaat in werkelijkheid om iets heel anders dan een bescheiden gage voor wat lokale bandjes.”
“Drugs?”
“Dat zou jij beter moeten weten dan ik. Daar ben je tenslotte voor aangenomen.”
“Ik ben aangenomen om in de gaten te houden wat zich binnen afspeelt. Niet voor knakkers van buiten die de tent willen overnemen.”
“Het is misschien wel verstandig om af en toe over de muur te kijken. Door te zien wat zich juist aan de buitenkant afspeelt kun je beter anticiperen op wat je binnen te wachten staat.”
“Is dit een officiële opdracht?”
Porthor Cludydd lachte geheimzinnig.
“Dit is cafépraat.”
“Suggestieve praat zul je bedoelen. Trap er niet in, Fera, want het lijkt erop dat hij niet alleen jou maar ook mij zodanig aan het manipuleren is dat we er voordat we het in de gaten hebben tot over onze oren in zitten zonder dat hij ervoor hoeft te schuiven.”
“Nee, hoor, want voor mij is dit een afgesloten boek. Nog niemand vertellen want het moet nog officieel gemaakt worden, maar ik stap uit het bestuur. Op het moment dat ze iemand anders hebben gevonden ben ik weg. In de praktijk ben ik overmorgen al weg.”
“Werkelijk?”
“Ja. Ik ga naar het tennistoernooi van Bratislava.”
“Sinds wanneer organiseren poppodia tennistoernooien?”
“Bratislava, de hoofdstad van Slowakije. Daar is een graveltoernooi waar een pupil van mij speelt. Een talentvol meisje. Ik vind het trouwens wel lekker ironisch: weggaan bij Bratislava om naar Bratislava te gaan.”
Fera gaf hun allebei een glas vers bier en proostte: “Op de idioot die voor een poppodium de naam Bratislava heeft verzonnen. Hij had toch kunnen weten dat dat tot misverstanden zou leiden?”
“Je kijkt naar die idioot.”
“Jij, Porthor Cludydd? Echt waar?”
“De directeur toen was er tegen want ‘stel dat daar rellen uitbreken, of een revolutie’. Maar goed dat ik mijn oorspronkelijke idee niet heb voorgesteld.”
“Want?”
“Dat was Mogadishu. Een maand na de opening van het poppodium brak daar de hel los.”
“Vertel eens, Porthor Cludydd, over de keer dat die internationaal bekende band vanuit het vliegveld in Bratislava belde wanneer ze zouden worden opgehaald.”
“Suffe dronken punkers uit Engeland.”
“Ik dacht doorgerookte rasta’s uit Jamaica.”
“Die ook. Dat was hilarisch. Oké, het is twee keer gebeurd. Maar ik blijf erbij dat Bratislava mooi klinkt. Niet zo mooi als Mogadishu.”
“Hebben jullie plannen om weer met de band te gaan spelen? Dat is weer helemaal in. Het is nu de ideale tijd om met punkbands golden-oldies tours te gaan doen.”
“Ik zie hen nooit meer. Behalve onze bassist. Die komt nog wel eens in Bratislava een pilsje drinken met zijn vrouw. Ik vermoed trouwens dat hij vooral meekomt om zijn vrouw in de gaten te houden. Zij heeft een reputatie om regelmatig ander vlees in haar kuip te nemen.”
“Plastisch uitgedrukt, Porthor Cludydd.”
“Ja, hè. Ik ben zelf wel eens dat andere vlees geweest.”
“Je kent haar dus? Ik praat soms met haar aan de bar van Bratislava. Ik mag haar.”
“Ik ken haar al heel lang.”
“Ze wordt vermist.”
“Dat heb ik gehoord, ja. Ik denk eerder dat ze gillend haar huwelijk is ontvlucht.”
“Hoezo?”
“Schijnt een nogal dooie bedoening te zijn. Niks voor Wodkado.”
“Zof Mudden heeft me gevraagd haar op te sporen nu de politie na een week van intensief onderzoek nog niets heeft gevonden.”
“Veel succes. Ik heb het sterke vermoeden dat ze nu ergens waar het er wild aan toegaat haar vrijheid aan het vieren is. Ik ga. Ik moet nog allerlei dingen regelen en voor misschien wel twee weken pakken.”
Nadat Porthor Cludydd vertrokken was gingen ook Saariaho en Fera weg.
“Wat vond je van het verhaal van Porthor Cludydd?”
“Ik hoop dat hij succes heeft met zijn tennissterretje in Bratislava.”
“Je weet dat ik dat niet bedoel.”
“Dat hij heeft ontdekt dat er iets gaande is en hij er niet bij betrokken wil raken.”
“Precies. Weet hij meer dan wat hij loslaat?”
“Hij weet wie van het bestuur in het complot zit.”
“En hij weet ook wie van buiten aan de touwtjes trekt.”
“Dat denk ik ook. Maar dat gaat hij jou niet vertellen.”
“Jou wel?”
“Mij ook niet. Dat betekent dat het om iemand gaat die veel macht heeft. Bestuur, politiek, bedrijfsleven, drugs, you name it.”
“Ik gok op drugs.”
“Ik gok op een combinatie van.”
“Een zakenman die in de drugs zit en van wie de broer wethouder is?”
“Zoiets, ja. Dat ga jij uitzoeken.”
“Hoe pak ik dat aan?”
“Zebaki heeft wel een idee. Dus jij gaat nog een keer met hem praten.”
Toen Saariaho en Fera bij de auto kwamen keek hij automatisch in de richting van Zof Muddens huis.
“In de tas op de achterbank vind je een fles wijn.”
Hij keek naar Fera en zag een blik die hem vertelde dat ze precies wist waar hij aan dacht.
“Voor een stake out heb je meer aan een thermoskan koffie.”
“Je gaat morgen je opdracht definitief teruggeven, dus spannend zal het niet worden. Maar op dit moment wil je voor jezelf bewijzen dat je er genoeg energie in gestoken hebt, anders ga je je schuldig voelen.”
Terwijl Fera de auto startte zei hij: “Iemand in de gaten houden doe je niet met de opvallendste auto die in de stad rondrijdt. Daarom heb ik een Golf.”
Fera reed de auto een stuk de straat in en parkeerde hem op een lege plek aan de overkant van waaruit ze Zof Muddens woning in haar geheel in het vizier hadden terwijl de auto vanuit het huis slechts met moeite zichtbaar was.
“Heb je een verrekijker bij je?”
“In het handschoenenvak.”
“Dus dit was je al de hele avond van plan?”
“Pas toen we uit de bioscoop kwamen.”
Fera stapte uit en liep rustig en in een constant tempo de straat op en af; bij Zof Muddens huis stopte ze om een sigaret aan te steken. Terug in de auto zei ze: “Bijna overal zijn de lampen uit. Ook bij hem is het helemaal donker. Er brandt alleen een nachtlampje op de overloop boven.”
Saariaho knikte en ontkurkte de fles. Hij nam een slok en gaf de fles aan Fera. Daarna zette hij de verrekijker voor zijn ogen. Na een minuut van intens staren legde hij het ding op het dashboard.
“Niks. Een voorbijganger die tegen een lantaarnpaal pist.”
“Wat ga jij doen?”
“Morgen Zof Mudden een bezoekje brengen. Maar eerst Dendo bellen.”
“Ik heb nog een job voor je. Undercover als Porthor Cludydds opvolger in het bestuur van Bratislava.”
“Goed plan, Fera.”
“En je gaat die positie niet misbruiken om een optreden van The Byrds te regelen.”
“Dat zou wat zijn: de nog in leven zijnde oorspronkelijke Byrds McGuinn, Hillman en Crosby samen.”
“Zijn er al dood?”
“Zanger Gene Clark en drummer Michael Clarke zijn allebei dood.”
Een overstekende kat was het enige bewijs geweest dat er nog leven bestond buiten de auto toen ze om half vier besloten dat het tijd was om naar huis en naar bed te gaan.

De bel ging om elf uur. Saariaho schrok wakker, keek op de wekker en vervloekte de dag die al half voorbij was. Terwijl hij uit bed stapte stompte hij Fera tegen de schouder. Ze opende haar ogen, keek eerst naar Saariaho die onderbroekloos in zijn jeans stapte, vervolgens naar de wekker en besloot dat ze best haar droom kon afmaken. In die droom was ze op school. De leraar vroeg haar naar voren te komen om een scheikundige formule uit te werken. Terwijl ze aan het bord stond kwam een jongen binnen met een grote gele kartonnen beker in zijn hand waaruit hij dronk. Ze vond hem wel leuk en was benieuwd hoe de rest van de klas zou reageren als zij zich aan hem zou aanbieden en wilde net haar broek gaan uittrekken toen Saariaho kwam met zijn stomp. Het vervolg van de droom was minder. Ze keek naar boven en zag een gat tussen de balken van het plafond waaruit een lieveheersbeestjeslarve van wel dertig centimeter kwam gekropen die zijn grip op het vermolmd hout verloor en viel; precies op haar nek terechtkwam en eromheen kronkelde. De hele klas lachte. Meteen zat ze rechtop in bed. Saariaho stond in de deuropening met het shirt nog maar half over zijn lijf getrokken.
“Is er iemand aan de deur?” vroeg ze geschrokken.
“Ja.”
“Wie?”
“Dat ga ik nu ontdekken.”
Hij liep de gang in naar de voordeur. Onderweg streek hij door zijn haren om er tenminste nog iets van een model in te krijgen. Zijn dochter droeg een camouflagebroek, een werkjas met talloze al dan niet opgenaaide zakken en op haar hoofd een tubeteika zonder de gebruikelijke sierstiksels. Haar lange zwarte haar hing in een enkele vlecht op haar rug.
“Je hebt mijn telefoontje niet beantwoord en ik was toevallig in de buurt,” zei ze, kuste Saariaho op beide wangen en liep hem voorbij het huis in.
“Lag je nog te slapen?”
“Ja,” antwoordde hij terwijl hij achter haar aan de keuken inliep, waar hij middels zijn gebruikelijke uitgebreide routine koffie ging zetten. Yupa ging op de keukentafel zitten en observeerde geamuseerd zijn handelingen.
“Vannacht een huis in de gaten gehouden.”
“Spannend. Drugs? Moord en doodslag? Vreemdgaande hoogwaardigheidsbekleders?”
“Als je een huis diep in rust in een straat diep in rust spannend vindt.”
“Het gaat nooit om wat buiten je plaatsvindt maar om de impact die het op je gemoed heeft.”
“Ik werd er voornamelijk slaperig van.”
“Dus je wordt er slaperig van om naast mij te zitten en met mij te praten?”
Fera’s haar was een grote warboel. Ze droeg een wit verfrommeld T-shirt dat tot net onder haar billen reikte.
“Mijn favoriete stiefmoeder!” riep Yupa uit en omhelsde Fera.
“De volgende keer dat je zoiets zegt krijg je een vuist tegen je neus.”
“Mijn neus is toch al plat.”
“Serieus, dochterlief, Fera is mentaal nog niet klaar voor het stiefmoederschap.”
“Dat ben ik wel. Ik heb genoeg Grimm gelezen.”
“Staat daar ook iets in over stiefoma’s? Niet schrikken, ik ben niet zwanger. Ik heb niet eens een vriend en ik wil niet dat de vader van mijn kind een betekenisloze losse scharrel is. Maar het kan, ik heb er de leeftijd voor.”
“Je zult zelfs moeten opschieten, want je begint op leeftijd te raken. Maar denk eraan, je vader…”
“… zal zijn eerste kleinkind met alle liefde in zijn armen nemen, is het niet, pa?”
“Absoluut.”
“Hoor je de vertwijfeling in zijn stem, stiefdochtertje?”
“Vertel,” veranderde Saariaho van onderwerp, “hoe kom je toevallig hier in de buurt terecht? Je woont hier tenslotte tweehonderd kilometer vandaag.”
“Voor een beeld dat ik nog wil afmaken voor de expositie heb ik assistentie nodig van een specialist hier in de buurt.”
“Specialist in wat?”
“Zoals je weet ben ik meer van het grove werk. Ik probeer me nu subtielere vormen van metaalbewerking eigen te maken. Ik heb hier in de buurt iemand gevonden die me daarbij gaat helpen. Ik heb vanmiddag een afspraak met hem.”
“Dergelijke specialisten zijn bij jou in de regio niet te vinden?”
“Jee, pa, het lijkt wel alsof je mij niet in de buurt wil hebben.”
“Ik probeer door je gebrekkige argumentatie heen te prikken.”
“Deze hier is gewoon de beste. Dat staat op alle forums die ik over dit onderwerp bekeken heb.”
Fera schonk koffie in en roosterde enkele sneden brood die ze uit de diepvries gehaald had.
“Wil je wat eten?”
“Ja. Voel me wat gammel na de reis.”
“Auto of trein?”
“Ik heb materiaal bij me en dat lukt niet met de trein. Maar mijn eigen auto is kapot en ik heb geen geld dus heb ik mams auto geleend.”
“Hoe gaat het met je moeder?”
“Ze kwakkelt.”
“Fysiek?”
“Fysiek, geestelijk, existentieel. Ik denk soms dat als ik er niet was zij er ook niet zou zijn.”
“Je geeft me nog steeds niet haar telefoonnummer?”
“Het is niet aan mij om dat te geven. Je ziet haar bij de opening.”
“Ik ben privédetective. Ik kan haar gegevens over een half uur hebben. Dat ik dat niet doe is uit respect voor haar.”
“Ze koestert geen wrok, pa. Ik koester geen wrok: ik noem je pa.”
“Jij dankt je hele kunstenaarsbestaan aan wraakgevoelens naar mij.”
“Dat was de oorspronkelijke aanleiding. Het is niet wat mij drijft. Ik noem je pa.”
“Je moeder moet weten dat…”
“Ik moet gaan. De expert verwacht me.”
“Kom je na je afspraak terug? Kunnen we wat gaan eten.”
“Te druk. Sorry. Ik zie jullie bij de opening.”
 




VI. Kleverig Zoet Sap


Hij had de bijl geleend van de overbuurman. Om hout te hakken voor de open haard. De halve tuin lag vol met een partij die hij voor het verrichten van een vriendendienst had gekregen. Eersteklas hout, maar de vriend had de schoorsteen dichtgestort met beton, beschouwde het als een vervelend tochtgat dat tot te hoge energiekosten leidde. Omdat hij in het verleden beroepsmatig veel beton had gemengd en gestort vroeg de vriend hem om deze klus te doen in ruil voor de partij openhaardhout die hij toch niet meer nodig zou hebben. Het gebrek aan logica in die redenering ontging hem.
Hij hakte wat hout met de vlijmscherpe bijl met de ergonomisch verantwoorde grip.
“Ga je je vrouwtje lekker romantisch verwennen?” had de overbuurman gevraagd toen hij aan de deur stond met de vraag of hij de bijl kon lenen. Hij wist dat de man een goede bijl had sinds hij er vorig jaar zomer een boom mee had omgehakt die overlast bezorgde door zijn auto, die per sé altijd op dezelfde plek geparkeerd moest worden, met kleverig zoet sap onder te druppelen. Toen de gemeente na een anoniem telefoontje op deze actie attent gemaakt was en een paar politieagenten en ambtenaren van de plantsoenendienst erheen had gestuurd was het te laat en was de boom geveld. De hoogte van de boete kwam overeen met drie wasbeurten van de auto dus stelde de overbuurman sarcastisch vast dat hij een tevreden mens was en met het uit te sparen geld eind volgend jaar een luxe cruise naar de Caraïben kon boeken.
“Knapperig openhaardvuurtje, glaasje wijn, setje pikante lingerie voor de misses en een sensuele massage: ik zie het zo voor me,” voegde hij eraan toe. Mocht hij enige plannen in die richting hebben gehad, de gedachte dat de overbuurman deze woorden had uitgesproken en hen zelfs met een verrekijker zou kunnen observeren genas hem voor altijd. In dit huis zou hij nooit meer seks met haar kunnen hebben.
Daar stond de bijl, naast de voordeur, klaar om terug te brengen. Hij nam hem in de hand, voelde de prettige grip, alsof de rubber om zijn eigen handen gegoten en gegalvaniseerd was, en liep ermee naar boven. Ze lag te slapen. Eén houw was voldoende.





VII. Voorportaal v/d Hel


Toen Saariaho de auto precies op de plek geparkeerd had waar hij gisteren met Fera Zof Muddens huis in de gaten had gehouden stapte hij na het uitzetten van de motor niet uit maar bleef zitten om een laatste afweging te maken. Zijn eerste gedachte was geweest om de kwestie zo zakelijk mogelijk af te handelen, de argumenten op tafel te leggen, Zof Mudden duidelijk te maken dat hij niets aan de zaak kon toevoegen, dat de politie veel beter uitgerust was om zijn vrouw op te sporen, dat hij geen enkel aanknopingspunt had van waaruit hij kon werken, dat… Maar dan zag hij deze gebroken wanhopige man en voelde hij zich een klootzak hem te moeten teleurstellen en hem verder in de put te duwen. Sorry, je bent nog niet kopje onder, het spijt me werkelijk dat ik degene moet zijn die met zijn volle gewicht op je schouders gaat drukken, o, ik heb mijn volle gewicht niet eens nodig, een beetje druk met mijn vingertoppen is genoeg. Is er werkelijk niets te vinden dat ergens toe leidt? Hij belde Dendo, maar zij nam niet op. Hij zou Fera navraag kunnen laten doen bij Blij van mijn Lijfhuizen. Hij zou zelf een praatje kunnen maken met mensen in de directe omgeving en niet blind op het oordeel van de politie varen. Hij kwam er niet uit en deed wat hij altijd deed wanneer hij er niet uitkwam: niets. Afwachten en kijken of er iets zou gebeuren, dat was zijn modus operandi. Maar er gebeurde niets. Weliswaar was er iets meer leven in de straat dan afgelopen nacht om drie uur (de kat was om kwart voor drie overgestoken), maar in huize Mudden was het stil. De kinderen bleven over op school, de schoonzus was nadat ze die ochtend de kinderen op school had afgezet naar haar eigen huis vijftig kilometer noordwaarts gereden waar ze twee dagen niet was geweest en haar werkloze man op de bank achtergelaten had. Het leek wel alsof hij zich tijdens haar afwezigheid niet verroerd had, maar zo was het niet gezien het ontbreken van pies en poep op de bekleding. Ze betrapte zich er op naar vlekken te zoeken voordat ze zichzelf toestond hem een kus te geven. Ze stuurde hem meteen onder de douche en stofzuigde zijn onmiddellijke met broodkruimels, chips, stukje pizzabodem en sigarettenas die de asbak op het voorzettafeltje niet had gehaald bezaaide leefomgeving. Terwijl ze schone kleren voor hem en voor zichzelf uit de kast trok kwam hij naar babyshampoo ruikend de slaapkamer in en ging naakt op zijn rug op bed liggen. Hij deed het uit koele berekening want zonder dat zij het ooit uitgesproken had wist hij dat de esthetiek van zijn bijzonder fraai gevormd geslachtsdeel in opgewonden toestand zijn ultieme wapen was tegen ruzie. Na deze voor hem bijzonder voordelig uitpakkende ontdekking was hij het schaamhaar op de ballen en rond de schacht gaan scheren opdat zijn spataderloze tweeëntwintigeneenhalve gestrekte centimeter nog beter tot zijn recht kwam. Zij kon zijn kaarsrechte verrukking niet weerstaan en aldus bezat hij het ideale middel om verveling, ergernissen en ruzie de kop in te drukken. Zelfs haar zus, die hem haatte en die nu spoorloos was, had vaak machteloos gestaan tegenover de aanblik van zijn gereedschap. Het leek nu echter alsof ze zichzelf dwong niet naar hem te kijken want met de rug naar hem gekeerd zei ze: “Ik ga meteen terug. De school gaat over een uur uit.”
“Waarom heb je me dan laten douchen? Dan hadden we dat kwartier wel beter kunnen besteden.”
Ze lachte cynisch maar gaf geen antwoord. Hij kende haar immers goed genoeg om te weten dat ze hem niet aanraakte als een wolk van alcohol, vette hap, sigaretten en oud zweet een cocon om hem heen vormde. Ze had nog wel tijd, de school ging pas over twee uur uit, maar ze wilde niet dat hij zou ontdekken dat het troostrijk omhelzen van haar schoonbroer geleid had tot gepassioneerde seks. Ze wist dat haar zus lang geleden alle belangstelling in hem verloren had en dat hij al lang droog stond; ze wist ook van de keren dat haar man en haar zus het gedaan hadden. Het was haar zus, ze vertelden elkaar alles. Bovendien verweet ze haar niets; de mannen droegen alle schuld. Domme primitieve wezens zonder enig idee. Zoals nu. Hoe hij daar lag. Hij had zijn onweerstaanbare wapen in stelling gebracht maar vandaag zou ze niet als kanonnenvlees figureren omdat ze zich wilde blijven koesteren in de tederheid van afgelopen nacht en deze niet wilde vervangen door zijn bravoure van hard, lang en zonder inlevingsvermogen. Dan wentelde ze zich liever in het opgespaarde zaad van haar zwager dat haar binnen de minuut verwarmd had. Desondanks verslapte zijn aandacht voor haar daarna niet. Hij huilde en de op haar buik en borsten neerspetterende tranen verwarmden haar nog meer. Door zijn tranen kwam zij klaar. Maar dat was vannacht. Nu moest ze zo snel mogelijk weg uit dit voorportaal van de hel. Ze pakte genoeg kleren om het een week uit te zingen zonder te hoeven wassen en weg was ze, haar man teleurgesteld en gefrustreerd achterlatend. Die gemoedsstemming weerhield hem er overigens niet van de viagra die hij toen hij onder de douche stapte genomen had niet teleur te stellen. En nu hij toch een douche had genomen maakte hij van zijn relatieve frisheid gebruik om het huis te verlaten en in de cafés rond het marktplein meer en beter gerief te zoeken tussen de gescheiden wanhopige vrouwen van zijn eigen middelbare leeftijd. Duur zat, die pillen, dat mocht niet verspild worden. Hij liet zijn oog vallen op een kleine mollige vrouw die zo te zien met hulp van een beslagen badkamerspiegel haar eigen haren knipte en die zich kleedde in een combinatie van hippie-extravagantie en woonwagenkamp-chique. Daar ging hij hem niet instoppen zonder beschermend latex dus voordat hij haar benaderde trok hij op het toilet een pakje condooms. Haar ogen wachtten hem op toen hij van het toilet kwam en na drie bier (drie wodka voor haar) en een nietszeggende conversatie verdwenen ze in de grauwe namiddag om achter een vuilcontainer te neuken als honden.
Zof Mudden was evenmin thuis, of lag nog in bed. In elk geval keek Saariaho naar de gesloten gordijnen van de slaapkamer boven. Terwijl hij in de tas waar hij gisteren de fles wijn uit had gehaald keek of er misschien iets te eten in zat ging de telefoon. De enkele ring gaf aan dat hij een sms ontving. Hij nam de telefoon van het dashboard en keek. Een hem onbekend nummer. Hij opende het bericht en las: “Nu heb je mijn nummer. Nu kun je me bereiken. Hoop dat je het laat.”
Hij las het bericht drie keer, sloeg het nummer op in het telefoonboek en legde de telefoon terug. Uit het handschoenenvak pakte hij een cd-opbergmap, zocht erin totdat hij de enige cd vond die hij wilde horen. Stand Up van Jethro Tull. Ydyes favoriete band. Ydye was mogelijk de enige vrouw op aarde die van Jethro Tull hield. It was a new day yesterday, it’s an old day now. Een auto stopte voor het huis. Een vrouw stapte uit, opende met een sleutel Zof Muddens voordeur en ging naar binnen. Saariaho stapte uit en stak de straat over. Jethro Tull speelde door in zijn hoofd. I had to leave today, just when I thought I’d found you. Het verkeerde moment om deze emoties toe te laten, want daar kwam de vrouw weer naar buiten. Ze was lang en blond, bijna een evenbeeld van haar verdwenen zus, maar een stuk jonger. Ze wilde juist instappen toen Saariaho bij haar kwam. Hij stelde zich voor en wilde haar een hand geven, maar omdat haar rechterbeen en rechterarm zich al in de auto bevonden was ze uit balans en werd het een ongemakkelijke handdruk. Haar naam kwam er met een dubbele stotter uit: “Thera.”
“Kunnen we praten over je zus?”
“Ik moet nu de kinderen uit school halen. Ik kan hen daarna thuis afzetten want mijn schoonbroer is thuis. Net uit bed en dus nog nuchter.”
“Over een half uur bij Lichtpunt?”
“Lichtpunt?”
“Dat is een filmtheater hier om de hoek. Ze hebben een fijne foyer en lekkere koffie.”
Ze dronken geen koffie toen ze drie kwartier later aan een tafeltje in de hoek tegenover elkaar zaten. Ze kwam binnen, zag Saariaho na een keer snel rondgekeken te hebben zitten en liep zich verontschuldigend op hem af. Ze wees naar de bierviltjes op het tafeltje en zei: “Gulpener, mijn favoriete bier. Dat wil ik wel.”
Saariaho bestelde twee bier. Met een uitdagende blik keek ze Saariaho aan en nam meteen het woord.
“Mijn schoonbroer had me al gezegd dat je met me wil spreken.”
Het viel hem op dat ze vol energie zat en elke handeling kordaat uitvoerde. Zat dat in haar karakter of was dat omdat de rol die haar na de verdwijning van haar zus toegemeten was dergelijk gedrag vereiste?
“Dus je hebt je voorbereid?”
“Als in ‘een consistent verhaal bij elkaar verzinnen’? Nee, want ik weet niet wat je wilt weten. Maar mentaal heb ik me wel op dit gesprek ingesteld.”
“Terwijl ik zat te wachten…”
“Nogmaals excuses. Ik moest mijn schoonbroer ervan overtuigen dat het beter is wanneer ik alleen met jou zou praten, zonder de kinderen. En zonder hem.”
“En dat is uiteindelijk gelukt.”
“Niet echt. Ik ben gewoon gegaan. Maar er gebeurde iets terwijl je op mij zat te wachten?”
“Je naam.”
“Thera. Komt inderdaad niet zo vaak voor. Wat is ermee?”
“Je zus heet Cato. Allebei afgeleid van Catherina, toch?”
“Klopt. Onze jongste zus heet Rina. Je zou denken dat mijn ouders geen fantasie hebben, maar het is een ode aan onze oma, die tijdens de oorlog door de Duitsers vermoord is. Ze zat in het verzet. Waarschijnlijk hoopten onze ouders dat iets van haar aard zo op ons zou worden overgedragen. Dat wij ook in verzet zouden gaan, tegen burgerlijkheid, bekrompenheid, de consumptiemaatschappij bijvoorbeeld. Onze ouders waren hippies. We hebben hen moeten teleurstellen. Behalve Rina misschien, die lesbisch is en samenwoont met een zwarte vrouw en zo nog een beetje invulling geeft aan hun ideaal. Maar Cato en ik zijn aangepaste burgertrutjes. Ontevreden over ons bestaan, dus niet alle hoop is verloren, maar niettemin burgertrutjes.”
“Is er een kans dat Cato haar rebelse aard heeft gevonden en is verdwenen om zich te ontworstelen aan haar burgertruttenbestaan?”
“Deze gedachte is ook bij mij opgekomen, maar ik kan me niet voorstellen dat ze zo’n stap zet zonder het er met mij over te hebben. We vertellen elkaar alles, we zijn een tweeling.”
“Werkelijk? Ik heb een foto van Cato gezien en ze lijkt ouder dan jij.”
“Ze is ouder. Een half uur. Hoewel een familieverhaal de ronde doet dat we als baby verwisseld zijn. Hoe dan ook, zij heet Cato en ik heet Thera, dus zij is de eerste. Ik heb geen kinderen, drink nauwelijks, rook niet en neuk me niet een slag in de rondte. Daarom zie ik er wat fruitiger uit.”
“Jij bent de verstandige?”
“Je kent mijn man dus niet. Maar voor zover het kinderen aangaat: ja. Voor de rest wordt het al snel een moreel oordeel en dat heb ik niet.”
Ze zweeg en nam een slok bier. Daarna keek ze met een doordringende blik naar Saariaho en zei: “Ik weet dat ze dood is. Ik wist het voordat hij me belde.”
Ze wendde zich af en Saariaho zag dat iets in haar knapte. Hij wist dat zij dit tot nu toe voor zich had gehouden; dat dit de eerste keer was dat zij deze woorden uitsprak. Wezenloos nu staarde ze naar het lege terras buiten. Zonder naar het glas bier te kijken pakte ze het op en nam een slok. Ergens in de leegte buiten had ze iets gevonden om haar ogen op te richten en ze fixeerde zich erop. Een lege terrasstoel, een baksteen van het gebouw aan de overkant, een sigarettenpeuk tussen de stoeptegels. Haar stem klonk zwakker nu.
“Zonder reden kreeg ik om tien uur ’s avonds enorme hoofdpijn. Zo erg dat ik niets meer kon zien. Dat duurde een paar minuten, toen was het voorbij. Maar vanaf dat moment lijkt het alsof de helft van mijn hersens is uitgeschakeld.”
“Dat klinkt als een beroerte.”
“Dacht ik ook. Maar in het ziekenhuis hebben ze na een hele dag vol onderzoeken niets gevonden.”
“Dus je denkt dat je zus om tien uur ’s avonds is gestorven?”
“Ja.”
“Dat kan toch niet kloppen? Je zus is pas de volgende ochtend verdwenen. Of liegt Zof Mudden?”
“Hij zegt dat hij die nacht op de bank heeft geslapen omdat Cato dronken naar bed was gegaan en ze in die toestand nogal eens midden in de nacht wakker wordt en heel vervelend kan gaan doen. Dat klopt, dat maak ik zelf vaak genoeg mee. Ik gebruik nog steeds de tegenwoordige tijd. Toch weet ik zeker dat ze dood is. Daarvoor hoef ik geen lijk te zien.”
Pardoes stond ze op, dronk staande de rest van haar bier op, legde twee euro op het tafeltje en zei terwijl ze zich omdraaide: “Ik moet nu gaan.”
“Nog één ding. Als jouw gevoel klopt is jouw zus die avond niet naar bed gegaan maar heeft ze stiekem het huis verlaten.”
“Daar zit enige logica in,” antwoordde ze en weg was ze. Terwijl Saariaho aan de bar stond af te rekenen kwam ze terug, legde een hand op zijn bovenarm en zei: “Fijn met je gepraat te hebben.”
Ze glimlachte flauwtjes.
Saariaho reed terug naar huis, waar hij Fera aantrof, die op het punt stond weg te gaan. Ze trok haar jas weer uit en ging met Saariaho aan de keukentafel zitten.
“Heb je nog met de man van de verdwenen vrouw gepraat?”
“Nee, wel met haar zus.”
“Heeft dat je verder gebracht?”
“Dat weet ik nog niet. Het heeft me wel ertoe gebracht dit verder te gaan onderzoeken.”
“Wat is je volgende stap?”
“Ik ga vannacht weer posten. Iets klopt niet aan Zof Muddens verhaal.”
“Zal ik je gezelschap houden?”
“Ga je me niet afleiden?”
“Afleiden? Waarvan? Een dronkenlap die tegen een lantaarnpaal piest? Een overstekende zwarte kat?”
“Als je niet gaat zeuren over de muziek waar ik naar luister.”
“Ik ga alleen zeuren bij The Byrds. Die zeuren zelf ook, dus dan kan ik er niets aan doen.”
Ze kreeg er spijt van toen ze de alternatieve keuze hoorde: de over twee cd’s verdeelde driedubbel live-lp van de Europese tour van Grateful Dead uit 1972. Dit was in haar opinie nog erger. Maar Saariaho hield voet bij stuk. Fera maakte de koffie extra sterk om niet meteen in slaap te vallen.
“Wat verwacht je?”
“Geen idee. Het is totaal onlogisch om hier te gaan posten, maar ik heb het gevoel dat het moet. En dat heeft niets te maken met het voorkomen van een schuldgevoel omdat ik te weinig gedaan zou hebben wanneer ik eventueel de zaak morgen teruggeef.”
Terwijl Fera de verrekijker uit het handschoenvakje haalde stopte Saariaho cd één in de lade van de speler.
“Ze zetten er wel meteen vaart in,” zei Fera, zette de verrekijker voor haar ogen en stelde scherp.
“Hoor, de eerste zin van het concert die ze zingen: I can’t stay much longer. En dan gaan ze nog tweeëneenhalf uur door.”
“Ik wist niet dat ze gevoel voor humor hadden.”
“Hadden ze ook niet. Ik kan me niet voorstellen dat ze de ironie van die zin zelf zagen. Zie je iets?”
“De lamp naast de voordeur brandt. Er vliegt een grote mot omheen. Tot zover alle actie.”
“Geef eens hier.”
“Alsof er wanneer jij kijkt opeens wel wat gebeurt. Deze straat is net zo slaapverwekkend als deze muziek.”
“Altijd de juiste muziekkeuze, daar sta ik om bekend.”
“Ze zingen dat hij weg is.”
“Hoe laat is het?”
“Half twaalf.”
“Hij zal nu wel stomdronken zijn. Misschien krijg ik er wat zinnige informatie uit.”
“Ga je op bezoek?”
Saariaho stapte uit.
“Ik zet intussen wel andere muziek op, anders val ik in slaap.”
“Je zou alleen zeuren bij The Byrds.”
“Oké dan. Maak me niet wakker wanneer je terugkomt.”
Niet Zof Mudden opende de deur, maar Thera. Ze keek niet eens verbaasd toen ze hem zag staan.
“Ik kwam toevallig langs en zag licht branden,” quasi-verontschuldigde hij zich. Met een weids gebaar nodigde ze hem binnen.
“Naar de film geweest?” vroeg ze vol belangstelling.
“Nee. Ik krijg maar niet uit je hoofd wat je me vanmiddag vertelde.”
“Zof slaapt al. Of misschien ligt hij in een coma, want de fles rum moest en zou leeg.”
Ze gingen in de huiskamer zitten. De meubels waren oud, het stof van de stoelen gerafeld, het kleed op de eettafel op verschillende plekken tot op de draad versleten, de muren vergeeld, maar het was er wel schoon en opgeruimd. Tijdschriften lagen netjes op een stapeltje op de salontafel, daarnaast op een stapel tekenpapier kleurpotloden keurig gerangschikt van licht naar donker in een doos van doorzichtig plastic.
“Ik wilde juist als slaapmutsje een glas rode wijn nemen. Wil je ook?”
Saariaho knikte.
“Ga zitten. Rook als je er zin in hebt. Ik heb er geen bezwaar tegen. Er staat een asbak.”
Ze drukte hem een fles wijn in de handen.
“Is die goed? Zo ja, op de tafel ligt een kurkentrekker. Zo nee, naast die kast is een wijnrek met andere smaken.”
“Een rioja alavesa. Twaalf jaar oud. Je bent wat van plan.”
“Hoezo? Ik heb geen verstand van wijn.”
“Ik ook niet, maar een twaalf jaar oude wijn is of per ongeluk stoffig geworden achter in de kast en niet meer te zuipen of een goede wijn.”
Ze zette twee glazen zonder voet op tafel.
“Ik denk niet dat mijn zus flessen alcohol stoffig laat worden.”
“Je schoonbroer kan er anders ook wat van.”
“Hij was altijd een bescheiden drinker. Tot nu. Als we met zijn vieren uitgingen wisselden hij en ik elkaar af: de ene keer dronk ik niet, de andere keer hij niet. Onze wederhelften vonden uitgaan zonder drank niet de moeite waard.”
“We zullen er zo achterkomen.”
Hij ontkurkte de fles en rook aan de hals.
“Zwaar wijntje.”
“Moet ik deftige glazen uit de kast pakken?”
“Ja. Laten we deftig drinken.”
Saariaho schonk de wijn in twee kristallen glazen op een lange voet. Ze proostten.
“Vandaag ging de telefoon. Zof was ervan overtuigd dat het Cato was. Toen dat niet zo bleek te zijn heeft hij een uur op de bank zitten bibberen.”
“Weet je zeker dat hij geen toneel speelde?”
“Waarom vraag je dat?”
“Beantwoord eerst mijn vraag.”
“Ik ken Zof Mudden, ik ken hem al heel lang en ik ken hem heel goed, en ik ben ervan overtuigd dat hij niet in staat is om iemand voor de gek te houden, zeker niet mij. Is dat het antwoord waarnaar je zocht?” antwoordde ze kribbig.
“Ik zocht niet naar een specifiek antwoord, ik stelde een open vraag. Maar jouw antwoord maakt, als je gelijk hebt…”
“Ik heb gelijk.”
“Dan blijft er maar een optie over: zij is er ’s avonds vandoor gegaan.”
“Dat heb ik je zelf gezegd.”
“Maar dat is alleen de enige mogelijkheid wanneer je schoonbroer geen rol heeft gespeeld in haar verdwijnen.”
“Dat lijkt me uitgesloten.”
“Maar zeker weten doe je het nooit.”
Ze aarzelde voordat ze antwoord gaf. Dat deed ze uiteindelijk door langzaam met haar hoofd te schudden.
“Dan is je zus er op eigen gelegenheid vandoor gegaan. Dat strookt niet met je eerdere opmerking dat ze jou alles vertelt. Dus is dit een impulsieve actie geweest. Ze moet toch intussen weer bij haar positieven zijn en je zou verwachten dat ze op dat moment contact zou opnemen. Met haar man, met haar kinderen, met jou. Dat heeft ze niet gedaan.”
“Je bedoelt dat ze iemand tegen het lijf is gelopen die ze beter niet had kunnen tegenkomen?”
Er lag een zweem van verslagenheid in Thera’s houding.
“Tenzij ze het besluit heeft genomen om op de impulsief ingeslagen weg voort te gaan: zo ver als mogelijk weg van haar uitzichtloze situatie. Alle banden verbreken en ergens anders opnieuw beginnen.”
“Onze band kan niet worden verbroken.”
“Dat zal de toekomst dan wel uitwijzen. Als de hypothese klopt.”
“Zij weet dat ook, dat onze band onverbreekbaar is.”
“Misschien verkeert ze nu in de veronderstelling dat ze zich wel van jou kan losmaken en komt ze er na verloop van tijd achter dat dat toch niet kan.”
“Dit is allemaal speculatie. Ik weet dat ze dood is.”
“Als dat zo is heeft ze ofwel een ongeluk gehad maar dan zou ze inmiddels wel ontdekt zijn door een passant. Er zijn niet zo veel plekken in de buurt waar niet dagelijks iemand komt. Ofwel ze is iemand tegengekomen die haar iets heeft aangedaan.”
Saariaho haalde diep adem.
“In geen van de gevallen kan ik iets doen. Ik heb geen enkel aanknopingspunt. Tenzij jij me iets kunt vertellen.”
Ze schudde het hoofd. Zwijgend dronken ze van de wijn. Toen hij het glas leeg had stond Saariaho op.
“Laat me weten wanneer je iets invalt of wanneer je nieuwe aanwijzingen hebt.”
Ze omhelsde hem ten afscheid en hij voelde haar diepe ademhaling tegen zijn borst. Op dat moment herinnerde hij zich iets wat Zof Mudden tijdens de eerste ontmoeting tegen hem had gezegd: “Ze kwam de keuken in toen wij al hadden ontbeten.” Ze was er dus niet ’s nachts tussenuit gepiept. Of Zof Mudden loog. Saariaho zei niets tegen Thera maar was nu overtuigd van de laatste optie: iets aan het verhaal van de overbezorgde en kwetsbare echtgenoot klopte niet.
 




VIII. Spelen Met Vuur


Zebaki was er niet en zou die dag niet komen. Fera ging aan de bar zitten en bestelde een koffie. Alnu, de voorzitter van het bestuur van Bratislava, kwam binnen, knikte Fera goedendag en ging aan het tafeltje zitten dat het verst van haar verwijderd was. Alnu was een kleine slanke man met een gebruind hoofd en halflang goudgeel haar dat volgens geruchten zijn eigen natuurlijke kleur was. Hoewel hij vanwege de verdenking van corruptie het burgemeesterschap van een naburig stadje was kwijtgeraakt werd hem toen hij solliciteerde naar het voorzitterschap van het poppodium geen strobreed in de weg gelegd door de subsidieverstrekkende gemeente of door medebestuursleden. Een voorzichtige naar formaliteit riekende kanttekening van directeur Zebaki waarop nauwelijks het woord bezwaar van toepassing kon zijn werd gebagatelliseerd. Protesten van medewerkers hautain genegeerd. Door Alnu’s natuurlijke charme, omzichtig optreden en het seponeren van de aanklacht vergat iedereen snel dat er een luchtje zat aan die man.
Hij kreeg gezelschap van financieel directeur Duftz, naar wie Fera in opdracht van Porthor Cludydd onderzoek had gedaan omdat Porthor Cludydd hem ervan verdacht onder de naam Aryan De Blank deel te nemen aan neonazistische fora. Ze ontdekte dat Duftz een verborgen relatie had met de deken van de katholieke kerk maar een link naar extreemrechts kon ze niet vinden. En ondanks het feit dat hij in het verleden een Oi!-skinhead was geweest die bij punkconcerten steevast vooraan te vinden was om bij de minste aanleiding een vechtpartij te beginnen was hij, in de gevangenis beland na een rel tijdens een optreden van No Remorse waarbij door zijn schuld een dode was gevallen, toen hij vrij kwam een boekhoudstudie begonnen, had zijn haar laten groeien tot kantoorklerklengte en leidde vanaf dan een braaf leven. Niemand had hem sindsdien kunnen betrappen op racistische of fascistische uitlatingen. Hij was er zelfs niet bij toen in Bratislava de van bruine sympathieën verdachte neofolkband Dies Natalis optrad. Fera wist niet of zijn bekering tot het katholicisme de oorzaak of het gevolg was van zijn heimelijke relatie met de deken. Ze werden nooit samen in het openbaar gesignaleerd behalve tijdens door de deken geleide kerkdiensten tijdens welke Duftz altijd op de eerste rij zat, recht tegenover het spreekgestoelte vanwaar de deken de lezing uit het Nieuwe Testament gaf. Na een kerkdienst volgde ze Duftz een keer naar de sacristie en zag hoe hij de kazuifel en albe van de deken optilde en gulzig diens officieel alleen ter urinelozing dienende geslacht in zijn mond nam, terwijl de deken de ene hand tegen Duftz’ achterhoofd hield en met de andere een fles miswijn tegen zijn mond hield. Toen Fera hem daarna vrijwel elke avond de pastorie zag binnengaan wist ze dat er tussen hen meer aan de hand was dan een incidentele pijpbeurt.
Fera mocht Duftz niet; Duftz had een hekel aan Fera en hield als het even kon betalingen aan haar met ter plekke verzonnen redenen tegen zodat zij zich telkens tot Porthor Cludydd moest wenden om haar onkosten vergoed te krijgen. Na een formele berisping door het bestuur stelde hij het overmaken van geld op haar rekening consequent uit tot het laatste moment dat hem niet in de problemen ging brengen. Hij maakte er een sport van om te wachten tot drie seconde voor het verstrijken van de uiterste betalingstermijn. Toen Porthor Cludydd haar wees op een mogelijk intern complot dacht ze meteen dat hij op Duftz doelde maar ze wilde haar oordeel niet vertroebelen door persoonlijke afkeer en zich meteen op hem storten. Ze wilde op zijn minst eerst een serieuze aanwijzing vinden. Fera groette hem niet toen hij binnenkwam en Duftz negeerde haar. Ze was benieuwd naar wat de twee mannen met elkaar bespraken en beschouwde het als mogelijk relevant voor haar onderzoek maar ze zag geen mogelijkheid om zich zonder argwaan te wekken binnen gehoorsafstand van hen te begeven.
Met veel kabaal kwam Wildeman de bar binnen en plofte naast Fera neer. Hij wees op de twee aan het tafeltje.
“De hotemetoten. Welke ongure zaakjes zullen ze aan het beramen zijn?”
Hij bestelde twee bier, allebei voor zichzelf.
“Ik moet een beetje oppassen, anders val ik dadelijk van de steiger.”
“Dan wil alcohol wel van pas komen.”
“Precies, chickie. Bevordert het evenwicht. Zorgt ervoor dat je wanneer je valt je minder snel iets breekt.”
“Absoluut,” zei Fera op een zodanige toon dat zelfs Wildeman het sarcasme niet kon ontgaan.
“Serieus, chickie. Als ik niet drink heb ik een evenwichtsstoornis. Zegt zelfs mijn dokter. Heb je nog navraag gedaan over die thaiweed?”
“Ik ben ermee bezig. Nog even geduld.”
“Die voorzitter is niet koosjer, man.”
“In tegenstelling tot Duftz?”
“Met Duftz kun je lekker zuipen. Hier, na concerten. En de volgende morgen zit hij hier gewoon weer om negen uur bonnetjes in te boeken. Heftig, man. Hoe hij het klaarspeelt. Best wel een beetje griezelig.”
“Wat bedoel je?”
“Wanneer we hier weggaan, zo rond drie uur, kiest hij nog een paar gasten uit die hij meeneemt naar zijn huis. Ik weet niet, man, wat daar gebeurt. Ik ben nooit mee geweest en niemand praat er daarna over, maar hij zit dan toch weer om negen uur hier op kantoor. Alsof hij niet slaapt.”
“Zoveel fantasie heb je toch wel, Wildeman. Coke, speed, seks.”
“Ja, weet je, Fera,” zei hij en zijn stem klonk opeens een half octaaf lager, “daar heb ik niet zoveel ervaring mee. Ik ben meer van de verdoving en verruiming.”
Fera stond op om weg te gaan. Wildeman trok haar aan de jas.
“Vanavond is een concert. Heb je het dan?”
“Ik kan het je niet beloven.”
Ze was al buiten toen ze ingehaald werd door Alnu. In het voorbijgaan mompelde hij: “Je speelt met vuur, dame.”
Hij liep verder naar zijn auto, die aan de andere kant van het terrein geparkeerd stond maar voordat hij zijn zilverkleurige luxe Mercedes bereikt had stond zij voor hem en verhinderde dat hij kon instappen.
“Waar doel je op, Alnu?”
Quasi verontwaardigd fronste hij zijn wenkbrauwen.
“Ik weet niet waar je het over hebt, maar ik kan dit gedrag niet appreciëren. Je staat in de weg en ik heb een belangrijke afspraak.”
Hij probeerde haar te passeren maar voordat hij de portier kon openen zette Fera de zool van haar linkerschoen ertegen.
“Met welk vuur speel ik, Alnu?”
“Ik weet niets van vuur, ik ben de brandweer niet. Je staat erg hinderlijk in de weg.”
“Alleen nu?”
“Ik kan me geen andere momenten herinneren dat je je zo brutaal posteerde tussen mij en mijn auto.”
Fera deed een stap opzij en liet hem instappen. Ze wist dat ze beet had. Terwijl ze toekeek hoe hij wegreed belde ze Saariaho.
“Ik ga nu naar die Thaise massagesalon. Ga je mee?”
“Ja.”
Hij stond op het hoekje van de straat te wachten toen zij arriveerde.
“Wil je nu die dubbele massage of ga je een afspraak maken?”
“Ik ga vragen hoe ik aan thaiweed kan komen.”
“Kun je dat niet aan Özkig vragen of in een coffeeshop kopen?”
“Özkig ziet me aankomen. Ik denk trouwens niet dat hij ooit een voorraad thaiweed heeft gehad. Ik heb het in elk geval nooit verhandeld. In coffeeshops mogen ze het niet verkopen. Het zijn weedtoppen gedrenkt in opium.”
“Ik heb het eens gerookt. Ik kan me niet herinneren ooit gelukkiger te zijn geweest.”
“Het is fijn spul, ik heb het ook wel eens gehad. Gekregen van een agent in ruil voor informatie. Die vent roomde van alle drugs die hij in beslag nam een klein beetje af. Zijn logeerkamer thuis zat vol met voorraden van allerlei drugs. Onderhandelingswaar noemde hij het.”
“Kun je hem niet vragen?”
“Hij is niet meer bij de politie. Özkig heeft hem kalltgestellt.”
“Dood?”
“Nee, verraden. Tegenwoordig woont hij in een tentje langs de Maas. Derde struik vanaf de brug.”
“Geen logeerkamer meer?”
“Nee. Wel een zwembad naast de deur.”
Doordat de voordeur een beetje klemde viel Fera bijna letterlijk met de deur in huis, dus dat ze dat ook figuurlijk deed kon de vier Thaise masseuses die bij elkaar in een hoekje druk zaten te praten over wat een van hen op haar smartphone aan de anderen liet zien nauwelijks verrassen.
“Waar kan ik thaiweed kopen?”
Een van hen stond meteen op, kwam vriendelijk op Fera en Saariaho toelopen en vroeg uitnodigend: “Massage? Duo massage?”
Ze sprak de laatste ‘e’ niet uit waardoor Fera haar vraag herhaalde in het Engels. Ze keek alsof ze het niet begreep. Een van de andere masseuses begon in het Thais een relaas tegen haar en ze klonk niet vriendelijk. Zonder op een verstaanbaar antwoord te wachten ging Fera naar buiten; Saariaho volgde haar, draaide zich om bij de deur en groette vriendelijk.
“Dat was nog eens een succesvolle strategie. Je moet me de kneepjes van deze aanpak zo snel mogelijk bijbrengen.”
“Ik wilde eigenlijk vragen of ik bij hen thaiweed kon kopen. Op het laatst besloot ik het wat omzichtiger aan te pakken. De volgende keer ga ik weer voor de directe benadering.”
Ze zaten in de auto, klaar om weg te rijden, toen ze Alnu te voet zagen passeren.
“Eens kijken naar welke belangrijke afspraak hij moet.”
Ze stapte uit. Saariaho stapte uit. Ze staken de straat over om niet binnen het blikveld van Alnu te lopen.
“Alnu is erbij betrokken? Dat is erg voor de hand liggend.”
“Met zijn gedrag een half uur geleden heeft hij zichzelf verraden. Nu weet ik dat hij iets te verbergen heeft, en Duftz ook.”
“Die twee hebben heel veel te verbergen, maar dat weet iedereen. Heeft het iets te maken met jouw onderzoek?”
“Dat ga ik nu uitvinden.”
Alnu ging Dashiell’s binnen, een chique restaurant.
“Heb je honger?”
“Kijk naar ons. Met deze kleren komen we niet eens binnen.”
“Natuurlijk komen we binnen. Let maar op.”
De portier hield zijn hand omhoog als teken voor hen om te stoppen. Fera liep de man omver. Saariaho hielp hem omhoog. Een beetje verbouwereerd stond hij te kijken terwijl Fera in het voorportaal bleef staan.
“Jij gaat nu naar binnen en bied jezelf aan om de plek van Porthor Cludydd in het bestuur in te nemen. Ik kan me beter niet aan hem laten zien.”
“Wat ga jij doen?”
“Hier op je wachten.”
Toen Saariaho binnen rondkeek zag hij Alnu nergens. Een ober benaderde hem en vroeg voor hoeveel mensen hij een tafel wilde.
“Ik ben op zoek naar een vriend met wie ik hier heb afgesproken. Een netjes geklede vijftiger, klein en smal, met een volle bos achterover gekamd gelig haar.”
“Meneer Alnu is in het privé vergaderzaaltje. Ik zal u voorgaan.”
Saariaho volgde de ober door een gangetje, voorbij de toiletten, een gesloten deur die naar de binnenplaats leidde en de ingang van de keuken, naar een deur met een gietijzeren bordje waarop in koperen sierletters ‘privé’ stond. De ober klopte maar Saariaho maakte zonder te wachten op een reactie de deur open. Hij kende Alnu maar had nog nooit met hem gesproken en twijfelde of Alnu wist wie hij was. Dus liep hij meteen op de man af, die met de rug naar de deur uit het raam stond te kijken, waar niets te zien was omdat het uitkeek op de kleine binnenplaats met enkel een betonnen vloer, bakstenen muren waartegen een zieltogend boompje zich staande hield, een op een platform geplaatste airco en buizen van de afzuiging van de keuken waar een sliert waterdamp uit ontsnapte. Via de spiegeling van de ruit keken ze elkaar aan.
“Ik heb hier niet met jou afgesproken.”
“Met wie dan wel?”
“Dat gaat jou niets aan. Ik weet niet eens wie je bent.”
“Ik ben Saariaho. Ik heb gehoord dat bij het bestuur van Bratislava een plek vrijkomt. Ik bied mij aan voor deze functie.”
“Waarom denk je dat er een plek vrij komt bij Bratislava? Wie zou jou zoiets vertellen?”
“Het was een lopend vuurtje dat toevallig passeerde.”
“O, je bent een grapjas.”
“Gisterenavond aan de bar van Bratislava.”
“Hoe dan ook, er komt geen plek vrij. Zeker niet voor jou. Wil je me nu verontschuldigen? Ik heb zo meteen een belangrijke bijeenkomst waarop ik me mentaal moet voorbereiden.”
De deur ging open en de ober kondigde aan dat de afspraak gearriveerd was.
“Ik speel in een bandje. Heel interessante muziek, een soort Byrds meets Clash. Hoeveel schuift dat, een optreden in Bratislava?”
Zonder op antwoord te wachten verliet Saariaho de ruimte. Bij het naar buiten gaan zag hij niemand met wie Alnu een afspraak zou kunnen hebben. Fera stond buiten tegen de gevel geleund een sigaret te roken.
“Nog iemand interessants naar binnen zien gaan?”
“Nee. Ik zag wel Wildeman in het steegje hiernaast verdwijnen.”
“Wat is er in het steegje?”
“Loopt dood. Er is wel een deur van het restaurant, maar die kan van buiten niet opengemaakt worden.”
“Is hij nog in het steegje?”
“Ja. Een paar minuten. Hij zal er wel staan te pissen nu.”
Er was niemand in het steegje. De deur was gesloten. Saariaho liep door naar het raam waarachter Alnu zich bevond en keek naar binnen.
“Wildeman is de belangrijke afspraak van Alnu.”
“Gaan we naar binnen?”
“Nee. Heeft hij je gezien?”
“Wildeman? Nee. Ik zag hem al van verre aankomen en ben toen uit zijn zicht gaan staan.”
“Van verre? Ga je in oubollige literaire zinnen praten?”
“Ik probeer soms wat uit. Een meer gesofisticeerde kant van mezelf ontwikkelen.”
“Wist je dat er een connectie bestond tussen Alnu en Wildeman?”
“Niet in die zin dat ze geheime afspraakjes in achterkamertjes van chique restaurants moeten maken.”
“Laten we gaan voordat ze ons zien.”
“Ik wil naar binnen en hen gewoon confronteren.”
“Lijkt het je niet beter, Fera, dat we eerst een plan maken? Proberen te beredeneren hoe de vork in de steel zit?”
“Niet mijn tactiek.”
“Het is je opdracht om te observeren en rapporteren. Toch?”
Fera knikte aarzelend.
“Maar ik ga die Wildeman laten zweten. Vandaag nog.”
“Misschien hebben we bij New Orleans mazzel.”
Ze reden naar de flat van Fera, waar ze de auto voor de deur parkeerden. Op het grasveldje stonden een paar Afrikanen te voetballen. Nigeria tegen Somalië. Langs de kant stonden de meisjes hen toe te juichen. Saariaho en Fera liepen de straat uit, een hoek om en kwamen bij New Orleans. Ook overdag was dit een duister straatje. Ook nu de zon scheen. Tegen de buitenmuur stonden de heroïnehoertjes als levende lijken naast elkaar te roken. Ze keken nauwelijks op toen Saariaho en Fera hen passeerden. Binnen trachtte Cubaanse songo de sfeer te verhogen maar er was te weinig publiek om er een gezellig feestje van te maken. Great Balls of Fire stond midden in de ruimte te dansen met bewegingen die vooral vanuit de heupen geïnitieerd werden. Niemand keek naar hem.
“Dadelijk knapt hij uit zijn kruis,” zei Fera droog.
Toen hij stopte zag hij hen. Hij kwam breed lachend op hen af en wenkte intussen de barkeeper, die meteen een fles rum bracht.
“Ik had nooit verwacht jullie samen hier binnen te zien komen lopen. Waar kennen jullie elkaar van?”
“Ik ben de reden dat Fera niet op je avances ingaat.”
“Werkelijk?” riep Great Balls of Fire uit. “Ik wist wel dat het niet aan mij kon liggen. Maar ik dacht eigenlijk dat jij meer van mossels hield dan van…”
Hij stond op en wreef over zijn kruis.
“Ik houd meer van kroket dan van frikandel,” antwoordde Fera, daarbij Saariaho op zijn schouder kloppend.
Great Balls of Fire nam de fles, schonk drie glazen vol tot aan het randje, nam zijn glas op en proostte.
“Op lekker vlees en pittige gerechten.”
Ze klonken alle drie tegelijk de glazen tegen elkaar.
“Wat brengt jullie samen hier?”
“Heb je de usb-stick naar de politie gebracht?”
“Nog niet. Ik weet niet aan wie ik hem het beste kan geven. Ik heb Ready Teddy gevraagd wie hij het meeste vertrouwt, maar ik heb nog geen antwoord. Ik weet dat hij het vandaag erg druk heeft.”
“Vraag naar rechercheur Dendo. Ik ken haar goed en zij is oké.”
“Zal ik doen. Heb je nog wat van Lola Lollo gehoord?”
“Ze was bij mij toen ik thuis kwam. Ze is vanmorgen weggegaan.”
“Ay ay, en jij vindt dat goed, Fera? Terwijl jij van hem niet van mijn frikandel mag proeven?”
“Je weet hoe dat is met vrouwen,” zei Fera stoïcijns, “ze slikken alles.”
“Voor een gezonde vullende eiwitrijke maaltijd kun je altijd bij mij terecht.”
“Ik zal eraan denken als ik behoefte heb aan wat anders dan waldorfsalade.”
“Weet je waar ik haar eventueel zou kunnen vinden?”
“Ergens in de buurt van Honeyboy.”
“Ze heeft inderdaad zijn naam laten vallen, noemde hem zelfs haar vader, hoewel ik me afvraag of ze dat letterlijk bedoelde. Maar ik ken hem niet. Fera, ken jij hem?”
“Alleen van naam.”
“Behalve pooier is hij ook een succesvol ondernemer die veel vingers in de pap heeft. Maar dat doet hij onder een andere naam. Ik weet niet welke. Ik weet niet eens hoe hij eruitziet. Ik weet alleen dat Ready Teddy vaak zijn spaanders bijeenveegt en probeert er weer bomen van te maken. Misschien kan hij je meer vertellen. Hij zou vanavond hier zijn.”
“Maar dat is niet de reden waarom we hier zijn,” zei Fera. “Ik ben op zoek naar thaiweed.”
“Helpt die genetische gemanipuleerde lampenwiet niet meer om in slaap te komen?”
“Het is niet voor mij. Het is een middel om aan info te komen.”
“Ik heb veel verhalen gehoord over thaiweed maar nooit dat het gebruikt wordt als waarheidsserum.”
“Ik ga het gebruiken als onderhandelingsmiddel.”
“Op die manier. Maar ik heb geen idee waar… wacht eens.”
Hij dacht even na, nam een slok rum maar nu direct uit de fles, en draaide zich half om in de stoel.
“Tufayyur!” riep hij.
Uit het keukentje achter de bar kwam de prachtige verschijning van Tufayyur tevoorschijn.
“Zij is couscous aan het maken. Ze heeft iedereen hier aan de couscous gekregen, kun je dat geloven?”
Ze groette Saariaho vriendelijk, knikte naar Fera, die het eens met haar aan de stok had gekregen toen Great Balls of Fire zijn zinnen op haar gezet had terwijl hij samen met Tufayyur was binnengekomen, en negeerde Great Balls of Fire. Ze keek Saariaho aan en vroeg: “Wat is er van je dienst?”
“Geef ons een kom couscous,” beval Great Balls of Fire haar. Tufayyur bleef echter Saariaho aankijken.
“Is de couscous klaar?” vroeg hij.
Ze knikte vriendelijk.
“Bijna. Ik moet alleen nog wat verse kruiden toevoegen. Willen jullie alle drie couscous?”
Fera knikte.
“Zij hier wil weten waar je thaiweed kunt kopen. Jij weet dat wel.”
“Werkelijk, Fire? Waarom zou ik dat weten? Ik kom van een ander continent en weet alleen hoe je aan goede ketama gold kunt komen.”
Ze keek Saariaho aan toen ze verder ging: “Bij de massagesalon.”
“Dus toch,” zei Fera, “ze deden net alsof hun neus bloedde.”
“Zeg maar dat Tufayyur je gestuurd heeft.”





IX. De Inhoud v/d Vuilniszakken


De ene klap op haar hoofd was eenvoudig geweest. Hij had definitief de uitdrukking ’lekker romantische verwennen’ van een radicaal andere betekenis voorzien en was nu voorgoed van haar eindeloze gezeur af. Wat een rust zou hij krijgen! Maar eerst het lastige deel. Ze moest weg hier. En niemand mocht iets merken. Hij ging de slaapkamer uit en de overloop op en luisterde aandachtig. Hij hoorde niets. Voorzichtig liep hij de trap af naar de keuken, waar hij uit het gootsteenkastje een rol vuilniszakken pakte. Hij ging weer naar boven, de kamer in, wikkelde het lijk in de bebloede lakens en sleepte het naar de badkamer. Hij legde de vrouw in het lege bad, deed de deur op slot en begon haar in hanteerbare stukken te hakken. Dat was fysiek zwaarder werk dan hij gedacht had. Hier was een enkele klap niet genoeg, zelfs niet met deze ultrascherpe bijl. Het kostte hem meer dan een uur voordat hij alles in de vuilniszakken gepropt had. Die bracht hij naar de auto, die voor de deur stond geparkeerd, en hij legde alles in de kofferbak. Toen ging hij terug het huis in en maakte badkamer en slaapkamer schoon met chloor. Eindelijk klaar rookte hij een sigaret in de huiskamer en snakte naar een borrel. Maar hij kon beter niet drinken, om niet het risico te lopen te worden aangehouden. Het was bijna middernacht toen hij de auto startte.





X. De Soft Weed Factor


De vier vrouwen keken niet vreemd op toen Saariaho en Fera weer binnenkwamen. Alle deuren naar de afzonderlijke massagekamers stonden open. Dezelfde vrouw als eerder die dag stond op maar nodigde hen nu niet vriendelijk uit voor een massage. Ze bleef chagrijnig kijkend voor hen staan.
“Alleen massage. Geen seks, geen drugs.”
“Tufayyur heeft me gestuurd.”
De Thaise vrouw knikte en wenkte hen naar het kantoortje achterin. Fera hield Saariaho tegen.
“Wacht hier.”
Terwijl Fera en de vrouw in het kantoor waren stond een andere vrouw op, kwam naar Saariaho toe en legde een hand tussen zijn schouderbladen.
“Zo te zien hebt u rugpijn. Wilt u lekkere massage?” vroeg ze vriendelijk. Saariaho bedankte vriendelijk. Op dat moment kwam Fera naar buiten. Saariaho wendde zich tot de masseuse en zei: “Misschien kunt u haar voordoen hoe het moet.”
Fera pakte Saariaho ruw bij de arm en trok hem mee naar buiten. Bij de voordeur zei ze: “Volgende keer misschien.”
En tegen Saariaho: “Vandaag geen happy ending voor jou.”
“Ze zei toch ‘geen seks’.”
“Ze zei ook ‘geen drugs’,” antwoordde ze en liet hem het zakje geperste thaiweed zien.
“Laten we samen met Wildeman knetterstoned worden.”
“Heb je geen eigen zaak waaraan je moet werken?”
“Ik hoop vanavond Zof Mudden en Thera samen aan te treffen. Dan confronteer ik hen ermee dat hun verhalen niet met elkaar overeenstemmen.”
“Wij gaan trouwens doen alsof. Niet inhaleren en goed opletten.”
“Je weet dat ik het spul helemaal niet meer kan verdragen.”
“Ik ook niet.”
“We worden oud.”
“Spreek voor jezelf. Ik ben vijf jaar jonger dan jij,” zei Fera terwijl ze haar telefoon uit haar broekzak pakte, een nummer opzocht en belde.
“Ik heb het… Nu… Bij jou thuis.”
Wildeman bewoonde een klein kamertje in een vervallen boerderijtje aan de rand van het winkelcentrum dat om onverklaarbare redenen nooit was afgebroken en waarin zich mislukte kunstenaars, hippies, junkies en uitgeprocedeerde asielzoekers die het land niet wilden of konden verlaten samengepakt hadden. De keuken met de grote houten tafel was de centrale ontmoetingsplaats in de woning en daar zagen Saariaho en Fera die door de openstaande voordeur binnengewandeld waren Wildeman een flinke slok wijn uit een kartonnen pak drinken. Hij gaf het pak door aan de man naast hem maar eiste toen deze een slok had genomen de wijn terug en bood het Fera aan. Ze weigerde door de hand op te steken; met de andere haalde ze het verlangde pakje tevoorschijn. Wildeman siste meteen “Nee” en bracht hen naar zijn eigen kamer, waar alleen een bed, een grote kast en een lage tafel met bank stonden. Aan de muur psychedelische affiches en een grote foto van The Pink Floyd, nog met Syd Barrett.
“Hier zal je je wel thuis voelen,” zei Fera tegen Saariaho. Wildeman opende met een sleutel een deur van de kast en schoof er een complete hifi-installatie uit. Dan opende hij een andere deur en een verzameling van zo’n honderd lp’s kwam tevoorschijn.
“Niet iedereen hier in huis is te vertrouwen,” zei Wildeman terwijl hij een lp pakte en die op de draaitafel legde. Al snel vulden de kosmische gitaarglissandi van Steve Hillage de kamer. Wildeman maakte met een handgebaar duidelijk dat hij de thaiweed wilde. Fera maakte van haar kant duidelijk dat ze geld wilde.
“Eerst proeven,” zei Wildeman.
“Of je het nu lekker vindt of niet, kopen zal je,” zei Fera en overhandigde hem het met een rood touwtje bijeengebonden bundeltje.
“Hebben jullie een toilet of moet ik gewoon buiten tegen een boom piesen?” vroeg Saariaho.
“We hebben een toilet maar je kunt het ook buiten doen, man. Wij zijn van de vrijheid, weet je wel.”
Het toilet was zo smerig dat hij vreesde nadien in quarantaine te moeten dus hij liep naar buiten en zocht een conifeer uit. Op het grasveld lag een hoed, een fedora, precies zo een als hij de dag ervoor Lola Lollo had opgezet. Hij pakte de hoed op en bekeek hem. Hij kon niet zien of het die hoed was of een andere van hetzelfde model. Terug in Wildemans kamer gooide hij het hoofddeksel als ware het een werpster in Wildemans schoot. Geschrokken onderbrak Wildeman zijn lijzig vertelde ketamineverhaal.
“Hoe komt die hoed hier?”
“Weet ik niet, man. Nooit gezien. Er lopen hier allemaal kunstenaars rond en die dragen vaak hoeden. Artistiek, weet je wel.”
“Ken je Lola Lollo?”
Hij begon te giechelen.
“Wat een naam, man. Hilarisch. Maar nee. Ik denk dat ik me het wel zou herinneren als iemand zich voorstelde als Lola Lollo. Is dat haar echte naam?”
“Als je niet haar moeder bent wel.”
“Heb je hier een oudere vrouw gezien die zich kleedt en gedraagt als een jong meisje, blond, lang, niet al te slim?”
“Hier komen nooit vrouwen. Heb je de gozers gezien hier? Niet het type dat mazzel heeft bij de chickies.”
“Voor haar hoef je niet persé mazzel te hebben.”
“Wat bedoel je, man?”
“Met geld kom je bij haar ook een heel eind.”
“Of een strakke broek,” vulde Fera aan.
“Nee, man, nee. Ik ken haar niet. En, als we geld zouden hebben zouden we toch niet hier wonen?”
Hij zweette en raakte bijna in paniek. Zenuwachtig begon hij een nieuwe joint te draaien. Fera legde haar hand op de thaiweed.
“Eerst mijn geld.”
Wildeman stond op en liep naar de kast waarin zijn hifi-installatie stond. Vanachter de draaitafel pakte hij een houten doosje.
“Vijftig, toch?”
“Vijftig, toch.”
“Heb je je info?” fluisterde Saariaho.
Fera schudde snel met haar hoofd. Ze nam het briefje van vijftig aan en haalde haar hand weg van de drugs.
“Nu mag je een lekkere vette joint draaien voor ons alle drie,” zei ze en  klonk zo moederlijk dat Saariaho er stiekem om moest lachen. Steve Hillage was uitgespaced. Saariaho liep naar de verzameling lp’s en keek ertussen. Hij nam de zesde Soft Machine eruit en legde hem op de draaitafel. Meteen knalde de baritonsax van Karl Jenkins uit de luidsprekers.
“Ik heb de platenverzameling van mijn vader geërfd. Ik snap wel, man, waarom je die plaat uitkiest. Hij zal wel zo ongeveer van jouw leeftijd zijn.”
“Probeert hij jou nu te beledigen?”
“Lijkt er wel op, hè?”
“Nee, man, nee. Dan begrijp je me verkeerd, man. Ik heb veel respect voor mijn ouwe heer.”
“Grappig, hij gebruikt het woord ‘ouwe heer’. Ik heb die uitdrukking altijd heel vreemd gevonden, want ‘jonge heer’ betekent iets heel anders.”
“Schiet eens op met je joint. Ik snak naar een trek van die thaiweed. Jullie hebben die eerste zonder mij opgerookt.”
“Omdat je je jonge heer aan het uitlaten was,” proestte Fera uit. Wildeman lachte mee. Het was een geforceerde lach. Hij zweette.
“Voel je je niet op je gemak?”
“Kun je plaat twee opzetten? The Soft Weed Factor? Dit is me nu te neurotisch.”
“Dus het komt door de muziek?”
Hij knikte gretig. Terwijl Saariaho de andere plaat uit de hoes haalde en de inmiddels begonnen hobosolo abrupt onderbrak lukte het Wildeman om eindelijk de joint af te maken en aan te steken. Hij nam een dubbele trek en overhandigde hem aan Saariaho die hem op weg naar zijn stoel juist passeerde. Met de rug naar Wildeman gekeerd trok hij een paar keer aan de peuk, produceerde daarbij veel rook maar inhaleerde niet. De zoete smaak in zijn mond beviel hem wel en deed hem denken aan zijn jonge jaren. Tijden dat hij ook naar muziek uit de Canterbury-scene luisterde. Misschien zou hij later terug naar de salon gaan en voor zichzelf een bundeltje kopen en Hatfield & The North opzoeken op You Tube. Hij gaf de joint terug aan Wildeman. Hij nam nu een driedubbele trek en gaf hem door aan Fera. Zij weigerde.
“Ik ben bijna net zo oud als Saariaho hier. Ik heb tegenwoordig aan heel weinig genoeg.”
Saariaho keek naar Fera en vroeg zich af wat in haar omging. Ze had weliswaar een heel leven van verkopen van alle mogelijke drugs achter zich, maar zelf nauwelijks gebruikt, terwijl diezelfde drugs haar tweelingbroer Djibri de vernieling in hadden geholpen en indirect verantwoordelijk waren voor de dood van haar jongere broer Uri. De aartsengelen hadden het afgelegd terwijl zij als gevallen engel overeind was gebleven. Djibri kon zich net staande houden in zijn appartementje, gebukt als hij ging onder de verwoestende sporen die jarenlang excessief drugsgebruik had getrokken en het schuldgevoel over de moord op zijn broertje, waarvoor de rechter hem ontoerekeningsvatbaar had verklaard maar dat verzachtte zijn zelfverwijt niet, en steunde volledig op zijn zus, die veel tijd met hem doorbracht. Zij gaf simpelweg hun moeder de schuld van alles. Die was immers wel in de gevangenis beland en zou er waarschijnlijk sterven. (* zie De Vrouw In De Boom) Saariaho kende zijn vriendin goed genoeg om te weten dat dergelijke gedachtes nu door haar heen gingen en dat deze haar emotioneel maakten, maar ze liet er ogenschijnlijk niets van merken. Misschien juist daarom besloot ze Wildeman nu op een directe manier aan te pakken.
“Hoe is je contact met Alnu?”
“Je weet dat ik een hekel aan die bestuursmongolen heb, chickie,” antwoordde hij lacherig.
“Je ziet hem niet buiten Bratislava?”
“Natuurlijk niet. Hoe kom je daarbij?” was zijn al iets minder zelfverzekerde antwoord. Hij wilde de joint doorgeven aan Saariaho maar hij weigerde.
“Ik ben zo oud als je vader. Ik kan nog maar weinig verdragen.”
Wildeman snapte de ironie ervan niet en rookte stug door; liever te stoned dan alles in niet-geïnhaleerde rook laten opgaan.
“Hoe was je lunch?” vroeg Fera.
“Lunch?”
Hij wist zich betrapt en Fera keek geamuseerd toe hij tussen alle beneveling door een uitweg zocht.
“Ik… ik had een klusje voor hem gedaan, privé, en hij was me toen hij in Bratislava was vergeten te betalen. Dat was namelijk onze afspraak, weet je wel. En toen, toen belde ik hem op en zei dat ik mijn geld kon komen ophalen bij Dashiell’s. Maar ik heb er niets gegeten, echt niet.”
“Wat voor klus?”
“Gewoon, een klus.”
“Wat voor klus?”
“Hij wilde lekker relaxen vanavond. Ik heb hem iets rustgevends bezorgd.”
“Drugs?”
“Ja, ja natuurlijk. Wat anders?”
“Kom, Fera, laten we naar Alnu gaan. Je weet wel waar hij woont. Dan gaan we eens kijken hoe relaxed hij er nu bij zit.”
“Hij… ik hoorde dat hij vanavond niet thuis zou zijn. Hij moest voor zaken de stad uit. Ik hoorde het hem aan de telefoon zeggen.”
“Misschien weet zijn vrouw wel waar hij vanavond is.”
“Wat beogen jullie hiermee?”
“Hoor je dat, Fera? Hij zei ‘beogen’.”
“Bratislava is de plek om je vocabulaire wat op te krikken.”
“Dus die woorden die ik je de laatste tijd hoor zeggen, zoals ‘van verre’ en ‘omzichtig’, die leer je in Bratislava?”
“Yep. Gesofisticeerde omgeving daar.”
“Alweer zo’n woord. Ken jij dat woord ook, Wildeman? Gesofisticeerd?”
Wildeman knikte bedeesd.
“Kun je het ook in een zin gebruiken?”
Weer knikte Wildeman.
“Bratislava is een gesofisticeerde omgeving,’’ zei hij met trillende stem.
“Weet je, Saariaho, ik geloof het verhaal dat hij zit op te hangen niet. Heb je je pistool bij je?”
“Je weet best dat ik een revolver heb.”
“Mag ik hem even lenen?”
“Natuurlijk. Hier. Je weet dat hij een gevoelige trekker heeft.”
“Door die thaiweed zijn mijn vingers ook heel gevoelig geworden, dus het komt wel goed. Ik hoef niet te spannen, toch?”
“Nee. Het gaat in een moeite door.”
Ze richtte op de platenkast en schoot.
“Ja, heel gevoelig.”
Toen richtte ze de revolver op Wildeman. Die zat ineengedoken te trillen in zijn stoel.
“Asjeblieft. Niet schieten. Wat willen jullie toch van mij?”
“Blijf je bij je verhaal?”
Hij reageerde niet.
“Volgens mij wil hij ons nog iets vertellen. Denk je ook niet, Fera?”
“Dat denk ik ook. Ik kan in zijn knie schieten om zijn geheugen wat op te frissen. Zal ik dat doen?”
“Volgens mij zit het geheugen niet in de knie.”
“Maar als ik hem in zijn hoofd schiet kan hij ons niets meer vertellen.”
“Daar heb je een punt.”
Fera richtte de revolver op Wildemans trillende knieën.
“Wacht,” gilde hij, “er is nog iets. Ik weet niet of het hier iets mee te maken heeft, maar… Weet je, Wodkado…”
“Wat?”
Fera prikte de loop van de revolver in de holte rechtsonder Wildemans knieschijf.
“Ik heb een oogje op Wodkado maar zij ziet mij niet staan. Zelfs als ze stomdronken is negeert ze me. Ik vertelde dat aan Alnu en hij zei dat hij iets voor me zou regelen maar dat ik dan wel iets voor hem moest doen.”
“Heeft ‘ie wat voor je geregeld?”
“Nee, ze is verdwenen. Dat weet je toch wel, dat ze verdwenen is?”
“Dus dat heb je hem nog maar pas geleden gevraagd?”
“Ja. Nee. Hij heeft me een tijd aan het lijntje gehouden.”
“Maar je hebt wel al dingen voor hem gedaan.”
“Ik heb hem aan drugs geholpen.”
“En wat nog meer?”
“Verder niks. Ik zweer het, man. Ik zweer het.”
Fera gaf de revolver terug aan Saariaho.
“Pas op. De loop is nog heet.”
Saariaho zette de fedora op en liep zonder om te kijken met Fera de deur uit. Wildeman sprong meteen op, viel voorover omdat zijn benen dienst weigerden en aanvoelden alsof ze opgebouwd waren uit overrijpe bananen en uitgerekt elastiek, krabbelde weer omhoog en zag dat er de kogel dwars door de hoes van Soft Machine Six gegaan was.
“Die hoed staat je goed.”
“Bij de politie zit een nieuwe rechercheur, Waspenrijk, die ervan overtuigd is dat een hoed zijn brein afsluit van de buitenwereld en dat zijn hersens ervan gaan koken.”
“Die zal beslist goede maatjes worden met Dendo.”
Op dat moment ging Saariaho’s telefoon.
“Dag rechercheur, we hadden het net over jou.

Nee, niets slechts. We bespraken hoe jouw no-nonsens aanpak ons bevalt.

Serieus.

Wat?
...
Waar?

In Duitsland?

Nee, niet officieel. Alleen wat gesprekjes met hem en haar zus. Daarbij vielen me een paar incongruenties op.

Die woorden leer ik van Fera.

Echt waar. In elke geval, de verhalen van Zof Mudden en Thera matchen niet.

Daar heb je een punt…

Nee, totaal niet.

Geen idee.

Oké, doe ik.”
Hij borg zijn telefoon op.
“De Duitse politie heeft in Hessen een in stukken gehakt lijk ontdekt van een vrouw die verdacht veel lijkt op Cato Mudden.”
“En nu?”
“Nu vraagt de politie zich af wie het hakwerk heeft gedaan en waarom het lijk daar is terechtgekomen. Ze schijnen een verdachte te hebben opgepakt, een voormalig psychiatrisch patiënt die als een kluizenaar in een blokhut vlakbij de vindplek woont. Maar waarom is Cato daar heengegaan?”
“Heeft Dendo jou een taak gegeven?”
“Nee. Ze wachten eerst de definitieve identificatie af.”
“Wat had ze te zeggen over de incongruentie?”
“Incongruentie?”
“Ik ben in vorm vandaag.”
“Die incongruentie zoals jij het noemt was Dendo ook opgevallen, maar hij is in de war omdat zijn vrouw plotsklaps is verdwenen en kan niet meer helder nadenken; zij was er niet bij en op haar zogenaamde intuïtie kan de politie niet bouwen.”
“Daar heeft ze een punt.”
“Papagaai. Ik maak me er zelf niet zo gemakkelijk van af. Ik ga nog maar eens met die twee praten. Wat ga jij doen?”
“Ik ga zoals gezegd Alnu en zijn vrouw een bezoekje brengen.”
“Denk je niet dat Wildeman hen al heeft ingeseind?”
“Zeker.”
“Denk je dat Wildeman de waarheid sprak?”
“Ja, maar niet de hele waarheid. Hij verzwijgt iets.”
“Waarom heb je niet doorgevraagd?”
“Goede vraag. Waarom niet? Weet je, jij bent hier de privédetective, het is jouw terrein. Waarom zei je dat niet eerder?”
“Je hebt gelijk. Sorry. Zullen we teruggaan?”
“Een andere keer. Hij zal inmiddels wel in zijn broek hebben gescheten en ik heb geen zin in die viezigheid.”
“Misschien moet je eens de dossiers inzien die Porthor Cludydd heeft aangelegd in de tijd dat Alnu solliciteerde naar de baan van voorzitter van het bestuur van Bratislava. Wie weet vind je een verband dat toen betekenisloos was maar nu niet meer.”
“Hoe kom ik aan die dossiers? Porthor Cludydd is niet thuis.”
“Hier.”
Hij haalde een sleutel van zijn bos en gaf die Fera.
“Dat vindt hij niet erg. Als je zijn pornoverzameling maar met rust laat.”
Fera lachte.
“Zeker allemaal over tennisleraren die leerlingen verleiden?”
“Dat weet ik niet. Ik laat zijn pornoverzameling met rust.”
Fera was geen dossiervreter en het kostte haar moeite om de pagina’s door te worstelen. Ze had alles doorgenomen en niets opvallends gevonden. Toen deed ze de papieren terug in de map en zocht in Porthor Cludydds koelkast iets te drinken. Ze nam een groot blik Carlsberg, stak een sigaret aan en ijsbeerde door de kamer. Ze kon het niet laten en opende de deur van zijn entertainmentkamer. Een beamer en een 16mm-filmprojector, een geheel wit gepleisterde muur en verder langs de muren films: video, dvd, platte dozen met 16mm-reels. Tot haar eigen verbazing vond ze toen ze met haar ogen de ruggen van de filmcassettes langs ging veel Amerikaanse underground, B-films uit de jaren vijftig, voornamelijk horror, science fiction en film noir, Europese cinema uit de jaren zestig en zeventig en bizar veel films uit Hollywoods Golden Era, maar nauwelijks porno. Het dichtst in de buurt ervan kwamen films van regisseurs als Jesus Franco en Walerian Borowczyk. Toen zag ze het affiche van Stanley Kubricks Lolita aan de binnenkant van de deur hangen en ging haar een licht op. Ze ging terug naar de kamer, opende de dossiermap en zocht de pagina waarop iets stond waaraan ze weinig betekenis had gehecht en waarschijnlijk Porthor Cludydd evenmin. Daar stond het: “Geruchten dat Alnu tijdens zijn burgemeesterschap met opvallend jonge meisjes in uitgaansgelegenheden gesignaleerd werd wanneer hij vanwege vergaderingen of conferenties in andere steden verbleef zijn nooit bevestigd. Niet door ooggetuigen, niet door foto- of filmmateriaal en evenmin via andere bronnen. Waar de geruchten vandaan komen en door wie ze zijn verspreid is niet meer te achterhalen. Het lijkt op kwaadaardige roddel die gestart is in een kroeg en een eigen leven is gaan leiden.”
Fera belde Zebaki en vroeg hem of hij wist waar Alnu was.
“Hij zit in een nationale vergadering van poppodia in Rotterdam.”
“Overnacht hij daar?”
“Ja, mijn secretaresse heeft voor hem een kamer geboekt in het Manhattan Hotel, tegenover het Centraal Station.”
“Dat is toch een heel duur hotel?”
“Ja, ik was er ook tegen. Maar Duftz heeft het doorgedreven, met het argument dat Alnu er al jaren vaste gast is en allerlei privileges heeft.”
“Betaald uit het budget van Bratislava?”
“Alleen de kamer. Voor één overnachting, hoewel ik voor drie nachten heb moeten boeken. De rest moet hij uit eigen zak betalen.”
“Dank je.”
“Schiet je onderzoek op?”
“Zit een kamer in Manhattan in mijn budget?”
“Nee.”
“Dan schiet het niet op.”
“Garandeert je kamer daar dan resultaat?”
“Nee. Want hoewel er geen doodlopende wegen bestaan zijn er wel degelijk doodlopende sporen.”
“Vooruit dan. Ik betaal je uit eigen zak, om geen argwaan te wekken bij Duftz. Ik regel je een kamer.”
“Tweepersoons.”
“Wat?”
“Mijn vriendje gaat mee. Hij is dringend toe aan wat luxe en ik ga hem nodig hebben.”
“Eén nacht.”
“Twee.”
“De goedkoopste kamer.”
“Ik had niet verwacht dat je de presidentiële suite voor me zou reserveren.”
“Dat zou ik wel hebben gedaan, maar die is niet beschikbaar.”
“Zit Alnu daar?”
“Nee, zo gek ben ik niet. Ik stuur je een sms’je met zijn kamernummer.”
“Dank je, Zebaki. Ik zal alles uit de kast trekken.”
“Als je hem maar niet gaat martelen.”
“Ik laat de nijptang thuis.”
Ze belde meteen Saariaho en deelde hem mee dat ze meteen naar Rotterdam zouden vertrekken. Ze pikte hem thuis op.
“Het Manhattan? Heb je een verhouding met Zebaki?’’ vroeg Saariaho toen hij in de Buick stapte.
“Alnu zit daar. Wij gaan hem bespioneren.”
“Wat denk je te ontdekken?”
“Seks met kleine meisjes.”
“Helpt dat Zebaki?”
“Zo ruim je hem in elk geval wel uit de weg. Alnu is Zebaki’s probleem, daar ben ik wel achter.”
“En Wildeman zijn handlanger?”
“Waarschijnlijk. En Duftz natuurlijk ook. Maar zonder Alnu wordt hun positie heel zwak en is er geen reden meer om Zebaki te wippen. En jij, heb jij iets ontdekt?”
“Dat Zof Mudden en Thera er een dagje tussenuit zijn.”
“Met de kinderen.”
“Ja. Dat zei tenminste de buurvrouw. Die je tussen haakjes niet als buur zou willen hebben. Volgens mij wist ze zelfs welke kleur ondergoed ze vandaag dragen.”
“Kon ze je informatie geven over de nacht dat Wodkato verdween?”
“Ze zei dat ze de hele avond vreemd gestommel had gehoord dat ze niet kon thuisbrengen. Maar ze gaat altijd om 10 uur naar bed en neemt slaappillen. Ze slaapt zelfs met oordopjes en slaapmasker.”
“Het gestommel heeft haar niet extra nieuwsgierig gemaakt?”
“Blijkbaar niet. Ze meende dat ze rond middernacht een auto heeft gehoord maar haar benen waren door de valium te slap geworden om op te kunnen staan en te gaan kijken.”
Saariaho maakte het handschoenenvakje open en rommelde er wat in.
“Zoek je wat?”
“Heb je geen cd’s meer in de auto?”
Fera zette de radio aan.
“Luister hier maar naar.”
Een praatprogramma over politiek en kunst.
“Bij autorijden hoort muziek.”
“Ik heb vanmorgen alle cd’s uit de auto gepakt en wilde ze vervangen door een verse stapel. Maar dat vervangen is er nog niet van gekomen. Ik werd afgeleid. Zoek een muziekzender.”
Saariaho begon aan de knop te draaien, stopte bij elk helder geluid en zocht de hele bandbreedte af zonder iets van zijn gading te vinden. Hij gaf een flinke draai aan de knop en liet de zender staan waarop hij toevallig terecht was gekomen. Serieuze Duitsers bespraken de toestand van de wereld. De zender werd echter per kilometer dat ze westwaarts reden zwakker totdat slechts ruis overbleef. Hij zette de radio uit.
“Heb je een strategie?”
“Wat dacht je, dat ik zijn kamer binnenstorm en hem ga waterboarden?”
“Dat lijkt inderdaad op een strategie zoals jij ze verzint.”
“Jij zorgt dat je personeelskleding krijgt en verzint een smoes om bij hem op de kamer te komen.”
“Hij kent me. Ik heb hem vandaag nog gesproken.”
“Dan moeten we iets anders verzinnen.”
“Wacht, mijn telefoon. Een sms’je.”
Hij las: “Hoe laat kun je op onze plek zijn?”
“Ik moet eerst wat anders doen voordat ik met je kan gaan spioneren. Kun je me naar Scheveningen rijden?”
“Waarom?”
“Ydye wil me spreken.”





XI. Naast Het Bedevaartsoord


Hoewel Fera Ydye sinds haar jeugd niet meer had gezien herkende ze haar van grote afstand. Ze had Saariaho afgezet bij het Kurhaus maar was niet meteen teruggereden naar Rotterdam. Ze had de auto geparkeerd en volgde Saariaho over de boulevard. Puur uit nieuwsgierigheid. Het was donker en de zee was alleen hoorbaar, maar Ydye stond bij een lantaarnpaal te wachten totdat haar jeugdliefde en vader van haar dochter in zicht kwam. Ter begroeting stak ze haar hand uit, die ze gestrekt hield om te voorkomen dat Saariaho haar zou omhelzen. Fera had genoeg gezien, keerde terug naar de auto en reed weg.
“De hoed staat je goed.”
“Dank je. Een cliënt heeft hem laten hangen.”
“Heb je hem niet teruggegeven?”
“Hij is dood.”
“Ai.”
“Een vrouw kwam bij mij. Ze verdacht haar man ervan dat hij haar dochter, zijn stiefdochter, mishandelde. Omdat medisch onderzoek geen resultaten in die richting opleverde en de politie en kinderbescherming daarom niets konden doen, kwam ze naar mij met de vraag hem te schaduwen. Tegelijkertijd startte ze een soort lastercampagne tegen hem en zette de hele buurt en zijn collega’s en familie tegen hem op. Uiteindelijk heeft hij op de hotelkamer waar hij op dat moment woonde zelfmoord gepleegd.”
“En de dochter?”
“Weet ik niet. Het is nog maar een paar dagen geleden gebeurd. Ik had trouwens zelf niet het idee dat de man gedaan had wat de vrouw beweerde. Die vrouw is een eng en manipulatief mens.”
“Een onverkwikkelijk zaakje dus.”
“Dat kun je wel zeggen.”
“En nu loop je rond met zijn hoed.”
“Dat weet ik eigenlijk helemaal niet. Het is precies hetzelfde model, maar de echte hoed heb ik aan een cliënte gegeven om onherkenbaar te zijn. De laatste keer dat ik haar zag had ze de hoed op. Deze vond ik een dag later op een heel andere plaats. Ik moet nog uitzoeken of er een connectie met die cliënte, inmiddels voormalig cliënte, bestaat.”
Ze stonden nog steeds onder de lantaarnpaal. Het viel Saariaho op dat Ydye om de halve minuut van steunbeen veranderde en dan kort haar adem inhield.
“Zullen we ergens iets gaan drinken?”
Ze knikte en keek opgelucht. Ze wandelden naar de dichtstbijzijnde horecagelegenheid.
“Deze?”
“Nee, laten we die ernaast pakken. Deze plek brengt herinneringen boven waar ik nu geen zin in heb.”
“Is dat de plek waar je dat bedevaartsoord van hebt gemaakt?”
Saariaho knikte gehaast. Hij wilde niet aan Biota denken. (* zie Het Meisje Met De Champagnekleurige Ogen in de bundel Over Wapperende Geesten) Hij opende de deur van het ernaast gelegen café-restaurant en liet Ydye naar binnen gaan. Ze koos een tafeltje uit met zicht op de boulevard en de zee. Ze gingen zitten en bestelden koffie.
“Dus je hebt het druk?”
“Ja. Ik werk zelf nu aan een zaak en help daarnaast Fera met iets waarmee zij bezig is.”
“Je buurmeisje van vroeger? Dat kind?”
“Ze is nu geen kind meer. Sinds die zaak met Yupa zijn we samen.”
“Dat vertelde Yupa me.”
“Waarom belde je zo opeens, Ydye?”
“Ik maak me een beetje ongerust over Yupa. Zij is nu halverwege de dertig en nog steeds alleen. Met mij wil ze niet praten over haar liefdesleven. Praat ze er met jou over?”
“Ik zie haar maar heel af en toe en nee, dan praten we daar niet over.”
“Ik dacht, misschien, omdat je haar niet hebt opgevoed en nog maar sinds kort kent, dat ze bij jou niet de traditionele schroom voelt om erover te praten. Dat ze jou meer als een vriend ziet dan als een vader.”
“Ze houdt me redelijk op afstand. Ik vermoed om jou niet tegen de haren in te strijken.”
“Ik heb tegen haar nooit iets onvriendelijks over jou gezegd. In elk geval niet sinds ze jou daadwerkelijk kent.”
Saariaho zag een intens vermoeide blik in Ydyes ogen toen ze een slok koffie nam.
“Gaat het wel goed met je?”
“Best. Een paar vervelende ongemakken maar niets waarover ik me zorgen maak.”
“Je ziet er afgepeigerd uit.”
“Ik ben inderdaad moe. Ik ben helemaal hierheen komen lopen en dat had ik beter niet kunnen doen. Soms is het net alsof ik twee verschillende lichamen heb, gescheiden door het middenrif. De bovenhelft voelt zich nog een tiener, de onderhelft behoort eerder toe aan mijn moeder.”
“Hoe is het met je moeder?”
“Ze is heel oud en haar lichaam begint goed te verslijten maar ze is nog goed in haar hoofd. Ik hoop op haar leeftijd net zo opgewekt en licht door het leven te gaan.”
“Ik heb niet het idee dat je dat ooit gedaan hebt.”
“Niet meer sinds ik zwanger werd. Daarvoor wel, dat moet je je nog wel herinneren. Alhoewel, jij en je selectieve geheugen.”
“Dat herinner ik me wel degelijk,” protesteerde hij. “Ik beschouw het nog altijd als het gelukkigste jaar van mijn leven.”
“Arme Saariaho, verlangt nog altijd terug naar zijn puberteit.”
“Dat zei ik niet.”
“Om op Yupa terug te komen: sinds die ontvoering is ze veranderd. Ze is sindsdien niet meer met een jongen thuisgekomen.”
“Heeft ze psychologische hulp gezocht?”
“Yupa niet, die zal nooit toegeven dat ze hulp nodig heeft en wil haar eigen boontjes doppen.”
“Als ik haar weer zie zal ik er met haar over proberen te praten.”
Haar glimlach kon de onderliggende bezorgdheid niet onderdrukken. Ze legde een hand op Saariaho’s hand.
“Je weet dat ik veel om je geef?”
Saariaho knikte en voelde zich opeens zelf heel droevig.
“En ik zal altijd van jou blijven houden, Ydye.”
Ze stond abrupt op.
“Genoeg sentimentele ouwewijvenpraat. Laten we aan de alcohol gaan.”
Ze wenkte de serveerster en bestelde een fles wijn. Saariaho vond het prima. Hij wilde graag tijd met haar doorbrengen. Dat hadden ze op een enkel kopje koffie na sinds hun puberteit niet meer gedaan.
 




XII. Kwaadaardig Bos


Hij werd wakker op de bank. Gedesoriënteerd keek hij om zich heen. Hij voelde zich als geplet door een kudde olifanten. Kon iemand zich werkelijk zo voelen na een nachtmerrie? Hoewel hij geen idee had waarover zijn droom was gegaan omdat geen enkel beeld was blijven hangen, wist hij dat het een afschuwelijke nachtmerrie geweest was.
“Waarom lig je op de bank, papa?”
Zijn dochter stond voor hem in haar pyjama.
“Oh, omdat mama zich niet lekker voelde en liever alleen was.”
Hij ging rechtop zitten en keek op de klok.
“Ga je snel wassen en aankleden, anders kom je te laat op school. Ik zal intussen het ontbijt klaarmaken.”
Ze rende de trappen op. Hij riep haar na: “Niet je moeder storen. Laat haar lekker slapen.”
“Dan moet jij ook niet zo schreeuwen!” riep ze terug. Hij glimlachte. Ze hadden een slimme en grappige dochter. Deze gedachte was echter niet genoeg om zijn postnachtmerriestemming te doen omslaan. Na het ontbijt bracht hij de kinderen naar school. Vervolgens ging hij niet terug naar huis, omdat hij bang was dat de sfeer daar samenhing met zijn nachtmerrie en hij dat gevoel niet wilde voeden, maar reed naar het bos buiten de stad, waar hij naar een boom staarde totdat het weer tijd was om de kinderen van school te halen. Tegen zijn verwachting in voelde hij zich helemaal niet minder ongemakkelijk toen hij weer in de auto zat. Integendeel, het bos en de bomen, die hele natuur, had een bijna kwaadaardige schaduw over hem heen geworpen.





XIII. Bloedvlek Op De Hotelkamervloer


Saariaho klopte op de deur van de hotelkamer. Fera zag eruit alsof ze de hele nacht niet had geslapen.
“Ben je er eindelijk? Ik voelde me behoorlijk in de steek gelaten.”
“Sorry,” zei hij en kuste haar vluchtig op de wang, “maar het was belangrijk.”
“Hebben jullie geneukt? For old times’ sake?”
Omdat hij meteen doorhad dat Fera’s stemming niet best was negeerde hij haar vraag hoewel hij goed wist dat antwoord geven het enige was dat zou helpen.
“Iets gebeurd op het Alnu-front?” veranderde hij van onderwerp.
“Hoe moet ik dat weten als jij er niet bij bent om te helpen? Beantwoord mijn vraag.”
“Ik moet meteen terug. Er is een doorbraak in de vermissing van Cato. Blijf jij hier?”
“Beantwoord godverdomme mijn vraag. Nee, laat ook maar. Dat je er niet over wilt praten zegt genoeg. Ga maar weg, ik heb geen zin om jou te zien. Ik handel dit wel alleen af. Misschien ga ik Alnu wel neuken. Een prima methode om info los te krijgen.”
“Nooit gemerkt dat jij zo jaloers kunt zijn.”
“Rot toch op, droplul.”
“Ik bel je,” zei Saariaho en verdween. Hij nam de trein en was drie uur later op het politiebureau, waar hij opgevangen werd door Waspenrijk, onberispelijk gekleed als altijd.
“Waar is Dendo?”
“Zij is Mudden aan het bijpraten.”
Op dat moment kwam Thera met de kinderen het bureau binnenlopen. Ze klampte Saariaho meteen aan en zei: “Wat is er? Is Cato terecht?”
Voordat Saariaho kon antwoorden trok Waspenrijk haar weg van hem en van de kinderen en begon tegen haar te praten.
“Bent u ook van de politie?” vroeg het meisje. Ze had blonde vlechten en een prettig bol gezichtje met een wipneus. Haar grote blauwe ogen stonden zo dwingend als voor een kind van zes mogelijk was. Haar twee jaar jongere broertje hield zich angstig naar Saariaho kijkend half verscholen achter zijn grote zus.
“Nee,” antwoordde hij, “je vader heeft me gevraagd om te zoeken naar jullie moeder. Hoe heet je?”
“Cathy. En mijn broertje heet Zef. Hebt u onze moeder gevonden, meneer?”
“Nee, ik heb je moeder niet gevonden. Ik weet zelf ook niet wat er precies aan de hand is. De mevrouw van de politie die het wel weet praat nu daar binnen met jullie vader.”
Ze stormde meteen af op de deur waar Saariaho naar wees en had hem geopend voordat Waspenrijk haar kon tegenhouden. Zef had nu de rug van zijn zus hem niet meer beschermde zijn ogen naar de grond geslagen. Hij durfde Cathy niet achterna te gaan en had evenmin de moed om op te kijken. Saariaho legde zijn hand op de schouder van het angstige jongetje en kneep er zachtjes in. Door de open deur zag hij hoe een door verdriet overmande Zof Mudden zijn dochter in zijn armen opving.
“Kom mee,” zei Saariaho tegen Zef en duwde hem met zachte hand richting de deur, “we gaan je vader hallo zeggen.”
Thera volgde hen en zo bleef een verbouwereerde Waspenrijk achter in de gang. Dat was niet gegaan zoals hij het zich had voorgesteld en zoals hem was opgedragen. Dendo en Saariaho kwamen de kamer uit. Dendo sloot de deur achter zich.
“Laat de familie maar even alleen,” zei ze tegen Waspenrijk.
“Dus het lijk in Duitsland is Cato?”
“Ja,” zei Waspenrijk.
“Ik heb het hier onder controle,” zei Dendo. “Kun je bij het lab gaan vragen of er nog aanvullende informatie gevonden is, over het hoe en wat en wanneer precies en over het wapen?”
Waspenrijk knikte en liep de gang uit.
“Laten we hier gaan zitten,” zei Dendo en wees naar de stoelen die tegen de muur tegenover de kamer stonden waar Zof Mudden en zijn familie was.
“Cato is gevonden. Ze is in stukken gehakt en verpakt in vuilniszakken op twee verschillende plekken in de buurt van Marburg in Duitsland gedumpt. Ze is waarschijnlijk ergens anders vermoord. We denken in Nederland omdat de gebruikte vuilniszakken niet verkocht worden in Duitsland. Er zijn op beide plekken bandensporen van dezelfde auto gevonden, maar we weten niet van welke auto want het is een heel gangbare afdruk.”
“Waarom helemaal in Marburg?”
“Geen idee. Zof Mudden zegt dat hij niemand kent in Marburg of in die hele regio, en voor zover hij weet Cato ook niet.”
“Is dat niet de stad waar de gebroeders Grimm woonden?”
“Is dat belangrijk?”
“Nee.”
“De eerste indruk van de arts is dat de bijlslagen met een enorme kracht zijn uitgevoerd.”
“Dus waarschijnlijk een man?”
“Een gespierde man.”
“Dus Zof Mudden kan van de verdachtenlijst geschrapt worden.”
“Daar ziet het wel naar uit. Ook gezien zijn reactie. Hij is oprecht geschokt. Zijn verdriet is niet gespeeld.”
“Heb je nu enige aanwijzing in welke richting je moet zoeken?”
“Ik zal moeten wachten op forensische gegevens, want er is geen enkel persoon in haar naaste omgeving bij wie ook maar een enkele reden tot verdenking bestaat. Zelfs niet de man van haar zus. Een onbehouwen bruut, maar meer ook niet. Bovendien heeft hij een alibi.”
“Hij gaat er op achteruit, want Zof en Thera matchen goed.”
“Ik denk niet dat haar echtgenoot in staat is dat te kunnen hebben voorzien.”
“Je geeft hem niet veel credit.”
“Toen ik hem ondervroeg hoopte ik dat hij het was, dat ik hem kon arresteren.”
“Wat heeft Thera ooit in hem gezien? Zij is een aardige en slimme vrouw.”
“Dierlijk magnetisme.”
“Heb je het haar gevraagd?”
“Ja. Ze zei dat ze verliefd was geworden op zijn lul.”
“Om de een of andere reden vind ik dat logischer dan verliefd worden vanwege iemands ogen of haren.”
“Fera heeft de romantiek er bij jou wel uitgepoetst.”
“Over Fera gesproken. Weet jij of Alnu, de bestuursvoorzitter van Bratislava, ooit in relatie is gebracht met minderjarige meisjes?”
“Het gerucht gaat dat hij tijdens zijn burgemeesterschap betrapt is op het downloaden van kinderporno en door de officier van Justitie gedwongen is om af te treden en dat hij de verhalen over corruptie zelf de wereld heeft ingestuurd om de werkelijke reden te verdoezelen. Dus stortte iedereen zich op die vermeende corruptiezaak, vond niets belastends en was zijn blazoen weer schoon.”
“Zijn er bewijzen voor die deal?”
“Niet waar ik ze kan vinden.”
De treurende familie was nog steeds in de afgesloten kamer maar Saariaho besloot niet te wachten totdat ze naar buiten zouden komen en nam zich voor hen als ze weer thuis waren te bezoeken. Het was tijd om de confrontatie met Fera’s waarschijnlijk nog immer zinderende woede aan te gaan. Toen hij buiten het politiebureau stond belde hij haar. Ze gromde wat toen ze opnam.
“Ben je al wat wijzer geworden?” vroeg Saariaho. “Ik kan nu de trein naar Rotterdam pakken.”
“Wacht even. Er wordt aan de deur geklopt.”
Hij hoorde haar de deur openmaken, vervolgens hoorde hij een bonk en toen werd de verbinding verbroken. Hij belde meteen terug maar kreeg de voicemail. Terwijl hij naar het station rende probeerde hij nog een paar keer om haar te bereiken maar hij kreeg telkens de voicemail.
De hele reis door probeerde hij tevergeefs haar te bereiken. Vanuit het station rende hij het plein over, werd bijna overreden door een tram en kwam buiten adem aan in de lobby van het hotel, waar hij Alnu tegen het lijf liep. Hij keek Saariaho aan met een blik van waar-heb-ik-jou-eerder-gezien? en liep gehaast door. Saariaho rende de trappen op naar de vierde verdieping, waar Fera’s kamer was. Haar deur stond open. Hij klopte, riep haar naam en liep naar binnen. Op het tapijt bij het tafeltje aan het raam zag hij een rode vlek. Hij bukte zich en bekeek de vlek nauwkeurig; het was bloed en het was vers. Hij keek rond, opende de deur van de wc maar zag Fera nergens. Ook haar spullen waren weg. Toen herinnerde hij zich dat het had geleken alsof Alnu een beetje strompelde. Wat was er gebeurd? Waar was Fera? Was haar iets overkomen? Hij rende vier verdiepingen naar beneden, nam in de lobby even de tijd om op adem te komen en wilde juist bij de receptie vragen of Fera had uitgecheckt toen zijn telefoon ging. Een hem onbekend, lokaal nummer. Hij nam op.
“Bankje, Schouwburgplein,” fluisterde een stem. Door het geroezemoes op de achtergrond aan de andere kant van de lijn en de luidruchtigheid van de zich bij de receptie meldende Engelse toeristen aan zijn kant kon hij de stem niet goed horen, wist zelfs niet of het de stem van een vrouw of van een man was. Opnieuw zette hij het op een lopen. Alweer. Een halve minuut later stond hij voor de bioscoop en keek het plein rond. Hij zag niemand die hij kende. Hij had het gevoel dat hij geobserveerd werd. Iemand die gezien had dat dit het laatste nummer was dat Fera had gebeld en nieuwsgierig was wie de eigenaar van het nummer was; wilde weten met wie rekening moest worden gehouden. Of met wie afgerekend moest worden. Saariaho draaide zich om en liep de bioscoop in. Bij de kassa bleef hij staan en keek door de grote glazen wanden naar buiten, naar degene die nu in zijn richting zou moeten komen, maar hij wist niet waar hij op moest letten en er liepen veel mensen dwars over het plein. Niemand viel op. Hij ging naar boven, bestelde een kop koffie aan de bar en ging op een bankje in de hoek zitten. In zaal 7 begon de middagvoorstelling van Men In Black III en alle mensen in de gigantische foyer stroomden die zaal in. Er bleven er een paar over die er al hadden gezeten toen hij hier kwam. Een van hen leek hem in de gaten te houden, maar hij hoorde bij de beveiliging. Maar wat als…? Hij stond op en liep rustig naar de trap om zo snel en onopvallend mogelijk de bioscoop te verlaten. De beveiligingsman kwam achter hem aan. Hij ging niet sneller lopen want wat zou hem hier kunnen overkomen? Vlakbij de uitgang greep een enorme hand hem bij de bovenarm.
“U hebt uw koffie niet opgedronken,” zei de beveiligingsman.
“Ik wilde een sigaret roken bij de koffie maar had me niet gerealiseerd dat dat niet meer mag,” antwoordde Saariaho rustig. Hij wist dat hij zich niet zomaar kon losrukken, daar was de greep te dwingend en stevig voor. Dus schopte hij met zijn hak de man tegen de linkerscheen. De man verslapte de greep en Saariaho rukte zich los. Hij ontweek een andere toesnellende beveiligingsman en rende naar buiten. Terug naar het hotel. Hij wist dat het misschien niet zo verstandig was om naar een bekende plek te gaan, maar hij moest dringend het een en ander op een rijtje zetten. Van de schoonmaakkar die in de gang stond nam hij een handschrobber en een fles bleek. Hij sloot de kamer af, verdunde het inmiddels gestolde bloed met wat water, depte het op met een handdoek en deed de handdoek in een plastic afvalzak. Toen schrobde hij de plek met bleek schoon. Wat was hier gebeurd? Was Fera gewond of had zij iemand verwond? In beide gevallen bleef de vraag open waar ze nu was. Hij kon niet op zoek naar haar want hij had geen idee waar te beginnen. Had het met Alnu te maken? Waarom zou hij overgaan tot geweld? Buiten begon het donker te worden. Hij kwam tot de conclusie dat de enige logische volgende stap een bezoekje aan Alnu was. Na het eten. Hij had de hele dag nog niets gehad. Hij belde roomservice en bestelde iets te eten.
Alnu bleek de kamer direct boven die van Fera te hebben, maar hij had uitgecheckt. De vogel was gevlogen. Als enige link met Fera was de kleerkast die de beveiliging in de bioscoop deed overgebleven. Dat moest dan maar. Hij wachtte totdat de bioscoop sloot. Een kwartier later kwamen drie beveiligingsmedewerkers en iemand die de bedrijfsleider moest zijn naar buiten. Bij de deur rookten drie van het viertal een sigaret. Saariaho keek toe vanachter een pilaar bij een gesloten pizzeria. De man die hij moest hebben was de enige die toen het viertal opsplitste zijn kant uit kwam. Nadat hij de schuilplaats gepasseerd was kwam Saariaho tevoorschijn en prikte de loop van zijn revolver tegen de rug van de man.
“Waarom moest je mij hebben?”
“Jou? Ik weet nergens van.”
Saariaho prikte wat harder.
“Wie vertelde jou dat je mij moest hebben?”
“Niemand. Er draaien bij ons alleen films waar jongeren naar toe gaan, dus ik vroeg me af wat jij daar deed.”
“Ik wilde naar Men in Black maar had de koffie nog niet op.”
“Je ziet er te serieus uit om die film te willen zien.”
“Ik beschouw dat maar als een compliment.”
“Zo was het niet bedoeld.”
“Hij wilde erheen omdat ik er zin in had.”
“Ik heb naar je gezocht.”
“Ik had niet anders verwacht.”
“Kan ik hem laten gaan?”
“Ja. Hij speelt geen rol.”
Saariaho duwde de man van zich af.
“Waag het niet je ooit nog te vertonen in de bioscoop,” gromde de man, draaide zich om zodat hij oog in oog met Saariaho kwam te staan en maakte aanstalten uit te halen toen hij zich realiseerde dat er nog steeds een revolver op hem gericht was. Kankerend zoals alleen een Rotterdammer kan kankeren liep hij weg. Saariaho omhelsde Fera.
“Au!”
“Wat heb je?”
“Niks ernstigs. Hebben we de hotelkamer nog?”
“Ja.”
“Ben je er geweest?”
“Ja, helemaal leeg op een bloedvlek na. En Alnu is weg.”
“Dat verbaast me niets. Kom, laten we naar het hotel gaan.”
Ze kochten in een avondwinkel op de West-Kruiskade een fles wodka en gingen naar het hotel.
“Ik dacht dat je wel zou begrijpen dat je me in de zaal bij Men in Black kon vinden,” zei ze, “maar blijkbaar zitten we vandaag niet helemaal op één lijn.”
“Ik zit wel op één lijn.”
“Oei, die is zelfs voor jouw doen flauw.”
“Ik ben gewoon blij dat ik je zie.”
Ze betraden de kamer, waar nog steeds een penetrante chloorgeur hing.
“De bloedvlek is weg,” zei Fera teleurgesteld.
Saariaho nam van het tafeltje bij het raam een plastic zak.
“Ik heb het veilig gesteld voor nader onderzoek, mocht dat nodig zijn.”
“Dat is niet nodig.”
“Vertel,” zei Saariaho terwijl hij de wodka in de glazen die hij bij de wasbak vond schonk, “wat gebeurde toen je de deur openmaakte?”
“Er stond een vent voor de deur die me meteen in mijn maag stompte. Ik klapte dubbel en liet de telefoon vallen. Hij trapte de telefoon kapot en gooide me de kamer in. Ik lag op de grond en hij stond boven me, waarschijnlijk om me nog meer klappen te verkopen, maar hij beschermde zichzelf niet al te best. Ik trapte hem tussen zijn benen, hij viel en stootte zijn neus aan de tafel en was buiten westen. Ik pakte mijn spullen om weg te gaan maar wilde hem eerst ondervragen. Ik probeerde hem vast te binden aan de verwarmingsbuis maar hij kwam bij, gaf me een klap en ging ervandoor. Ik achtervolgde hem maar hij was sneller. Ik moet echt wat aan mijn conditie doen. Dat was het wel zo’n beetje.”
“Dus je bent niet wijzer geworden?”
“Jawel. Hij rende namelijk naar boven en ik zag hem nog juist de kamer van Alnu ingaan. Als jij erbij was geweest zou ik de kamer zijn binnengedrongen, maar in mijn eentje leek me dat niet verstandig. Toen ik even later buiten op de uitkijk stond zag ik jou binnen in de lobby staan. Handig, zo’n glazen front. Maar voordat ik bij de ingang was kwam Alnu naar buiten. Met de knakker die ik die bloedneus had bezorgd en nog zo’n type. Met zijn tweeën kwamen ze op me af en toen ben ik de bioscoop ingevlucht. Dat hadden ze niet gezien, dus ze waren me kwijt. Toen heb ik je gebeld, in de verwachting dat ik je zou zien als je op het plein stond, maar toen kwamen die knakkers toch de bioscoop binnen. Ik heb me verstopt in de rij voor de kassa en een kaartje voor Men In Black gekocht. Het lukte me om ongezien de zaal binnen te glippen.”
“Dus jij bent lekker film gaan kijken?”
“Ja.”
“Blijft de vraag wat Alnu in zijn schild voert en waarom jij zo’n bedreiging vormt.”
“Het moet iets met Zebaki te maken hebben. Geef me je telefoon, dan kan ik hem bellen.”
“Het is twee uur in de nacht.”
“Je hebt gelijk. Laten we nog een wodka drinken en gaan slapen. Morgen zal dit onverschrokken duo weer toeslaan.”
Toen Saariaho de volgende ochtend wakker werd zat Fera rechtop in bed te telefoneren. Zelf kwam hij niet verder dan het vervloeken van wodka en brandalarm. Ze waren met hun drankje aan het open raam gaan zitten om te kunnen roken maar iemand in een andere kamer had zich die moeite niet genomen. Na een kwartier buiten in de kou te hebben gestaan mochten ze weer naar binnen. Saariaho en Fera hadden goed om zich heen gekeken maar zagen Alnu noch zijn bodyguards tussen de hotelgasten staan. De man die het brandalarm had veroorzaakt werd het hotel uitgezet.
Fera hing op.
“Zullen we in onze blote kont voor het open raam een sigaret roken?”
“Waarom niet? We checken toch dadelijk uit.”
“Wat zei Zebaki?”
“Dat de vergadering in De Doelen is en ook vandaag nog doorgaat.”
“Dus Alnu is bang voor jou.”
“Als je dat maar weet. De Doelen is maar één deur verder, dus we gaan dadelijk daar ons gezicht laten zien.”
“Heb je een plan?”
“Je bedoelt, als we Alnu daar tegen het lijf lopen?”
“Dat bedoel ik.”
“Ik ga hem vragen waarom hij bang voor mij is.”
“Het is koud.”
“Ik zie het. Helemaal verschrompeld.”
“Ik ga een douche nemen.”
De vergadering vond plaats in de Willem Burgerzaal. Terwijl de verzamelde bestuursleden en directeuren van de poppodia in Nederland in de foyer met een kop koffie stonden te praten glipten Saariaho en Fera langs de nauwelijks aanwezige beveiliging en namen een kijkje in de zaal waar het officiële deel zou plaatsvinden. Een grote halfronde zaal met eenvoudige houten stoelen met zwarte stoffen bekleding en een podium waarop een tafel stond met vijf stoelen en vijf microfoons. Er liep wat personeel rond dat de geluidsinstallatie testte of heftig gesticulerend met elkaar overlegde.
“Waar zouden ze het over hebben?”
Fera haalde haar schouders op. Ze liepen langs de stoelen totdat ze de plek hadden gevonden waar de vertegenwoordiger van Bratislava geacht werd plaats te nemen.
“Kom, hier valt niets te beleven. Laten we in de foyer naar Alnu gaan zoeken.”
Hij was er niet. Toen een kwartier later de vergadering begon gingen ze weer naar binnen, maar ze bleven bij de deur staan. Vanuit die positie konden ze ook de andere ingang en de nooduitgangen in de gaten houden terwijl ze zelf vrij onzichtbaar bleven. Alnu liet zich niet zien. De stoel van Bratislava bleef onbezet. Op de roltrap naar beneden kwamen ze Zebaki tegen, die omhoog ging.
“Ik kreeg vanmorgen vroeg een telefoontje van Alnu, of ik hem kon vervangen omdat hij plotseling verhinderd was,” zei hij in het voorbijgaan.
“Dan zit onze taak er op,” riep Fera terug.
Op de weg terug zeiden ze alleen het hoognodige tegen elkaar. Ze luisterden naar muziek op de radio en halverwege vroeg Fera aan Saariaho om het stuur over te nemen omdat ze moe was en zich niet meer kon concentreren. Ze ging op de achterbank liggen en sliep de rest van de tocht. Totdat Saariaho’s telefoon ging. Het was Lola Lollo. Ze was zo overstuur dat ze geen zinnig woord kon uitbrengen. Saariaho zei tegen haar rustig adem te blijven halen totdat hij over een kwartier thuis zou zijn. Hij belde meteen rechercheur Dendo en vroeg haar of iemand haar onlangs een usb-stick had gegeven. Ze zei nee. Ze zou navragen bij haar collega’s.
 




XIV. Beeldloze Droom


Waarom was ze er niet? Hij liep alle kamers door; nergens een spoor van haar. Hij bedacht dat ze misschien een blokje om was om de hoofdpijn van de kater te bestrijden met wat frisse lucht, of om zichzelf op een luxe ontbijt te trakteren naar de bakker was, en ging op de bank een sigaret zitten roken. Maar na een uur was ze er nog steeds niet. Hij pakte de telefoon.
“Is ze bij jou?” vroeg hij zonder zich bekend te maken.
“Nee,” was het antwoord. Hij zweeg en keek wezenloos naar de muur. Hij reageerde niet op het herhaaldelijke ‘hallo’ aan de andere kant van de lijn; hij hoorde het niet. Hij dacht aan de nachtmerrie. Hij wilde dat hem enige beelden te binnen schoten zodat hij wist wat hem zo bedrukte, maar het leek wel alsof hij gedroomd had zonder beelden en zonder woorden. Alsof de droom van mening was geweest dat nadere uitleg overbodig was. De stem aan de andere kant van de lijn begon te schreeuwen. Zijn stem klonk dodelijk vermoeid toen hij eindelijk antwoordde.
“Wil je hierheen komen? Ik ben bang dat er iets mis is.”
“Wat is er mis?”
“Ze is weg. Ze is ervandoor. Ze heeft ons in de steek gelaten.”





XV. De Sporen Lopen Dood


Lola Lollo zat met ogen die ontzetting verraadden in de wachtkamer. Blacky begon meteen te kwispelen toen Saariaho binnenkwam; Lola Lollo sprong op en vloog Saariaho om de hals.
“Hij is zomaar verdwenen,” snikte ze in zijn hals.
“Wie is zomaar verdwenen?”
“Great Balls of Fire.”
“Is hij niet het type dat verschijnt en verdwijnt zoals het hem uitkomt?”
“Jawel, maar…”
“Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?”
“Gistermiddag. Hij zei dat hij die usb-stick weg ging brengen en daarna terug zou komen.”
“En hij kwam niet terug?”
“Nee. En hij neemt de telefoon niet op en bij New Orleans hadden ze hem gisteravond niet gezien.”
“En de stick is nooit op het politiebureau terechtgekomen.”
“Dat weet ik niet.”
“Het was geen vraag maar een mededeling. Zei hij aan wie hij die stick ging geven?”
“Nee.”
“Dan moeten we eens een bezoekje gaan brengen aan Ready Teddy.”
“Met die hoed op lijk je op Indiana Jones.”
“Echt? Ik hoopte op Philip Marlowe te lijken.”
“Wie is dat?”
“Waar is jouw hoed?”
“Welke hoed?”
“Die ik jou heb opgezet om onherkenbaar te zijn.”
“O, ja. Ik weet het niet, moet hem ergens hebben laten liggen.”
Hij zette haar de hoed op. Ze keek nu wat minder ongelukkig.
Bij New Orleans was het ondanks het vroege middaguur druk. Saariaho vroeg aan de bar naar Tufayyur. Ze moest haar naam gehoord hebben want ze kwam meteen uit het keukentje. Toen ze hem zag stelde ze meteen de vraag die hij haar had willen stellen: “Weet jij waar Great Balls of Fire is?”
“Ik ben hierheen gekomen om dat aan jou te vragen.”
“Weet die bitch het niet?”
Met haar ogen wees ze vol minachting naar Lola Lollo, die met een paar mannen aan een tafeltje stond te flirten. Saariaho schudde zijn hoofd.
“Zij kwam juist naar mij. Ze denkt dat er iets met hem is gebeurd.”
Tufayyur trok haar schouders op.
“Hij verdwijnt wel vaker en duikt na een dag of twee weer op alsof hij even naar de wc is geweest.”
“Maar deze keer had hij die usb-stick bij zich en ging ermee naar de politie.”
“Dat denk ik niet,” begon Tufayyur opeens te fluisteren. “Hij zei dat dat ding veel geld waard was en Great Balls of Fire laat nooit ‘veel geld’ aan zijn neus voorbijgaan.”
“Hij wilde het verkopen?”
Tufayyur knikte.
“Aan wie?”
“Dat heeft hij me niet gezegd. Maar ik weet wel dat hij met Honeyboy gesproken heeft. Daarom was hij ook bij die bitch. Die zou hem met haar pooier in contact brengen.”
“Dat brengt me een stuk verder. Dank je, Tufayyur.”
Saariaho nam Lola Lollo bij de arm en sleurde haar de kroeg uit. Hoewel hij niet omkeek was hij er zeker van dat Tufayyur bij het zien van de hardhandige behandeling die hij Lola Lollo gaf tevreden glimlachte en terug in de keuken een extra pikant smaakje aan de couscous ging geven.
“Je doet me pijn,” jammerde Lola Lollo toen ze buiten stonden. “Waarom doe je dat?”
“Zeur niet. Je brengt me nu direct naar Honeyboy.”
“Ik kan niet zomaar iedereen naar hem brengen.”
“Je hebt Great Balls of Fire toch gisteren naar Honeyboy gebracht?”
Hij zag in haar ogen dat deze informatie haar in verwarring bracht.
“Hoe weet jij dat?”
“Waarom heb je me dat niet verteld?”
“Ik mag tegen niemand ooit zijn naam noemen of iets over hem vertellen.”
“Maar je hebt wel Great Balls of Fire over hem verteld.”
“Honeyboy zei mij om hem naar hem toe te brengen.”
“Hadden die twee iets afgesproken?”
“Hoe kan ik dat weten? Ik ben maar een hoertje.”
Een auto minderde vaart toen hij hen ging passeren. Saariaho keek opzij en zag in een flits uit het half geopende achterraampje de loop van een pistool steken. Hij trok Lola Lollo naar de grond. Een schot. De bestuurder gaf gas en de auto scheurde weg. Lola Lollo rukte zich los uit Saariaho’s omklemming en zette het op een lopen in de richting van de auto, die op het hoekje stopte. Het achterportier werd geopend en Lola Lollo stapte in, waarbij ze de hoed verloor. De auto trok gierend op en verdween. Toen Saariaho de hoed opraapte zag hij dat er een gat in zat.
“Ken jij Honeyboy?” vroeg hij toen hij thuiskwam en Fera in de keuken de boodschappen zag opruimen.
“Dat heb je me al eens gevraagd. Van naam, maar ik heb hem nooit gezien. Er wordt gezegd dat achter die schuilnaam een bekend iemand schuilgaat, een ondernemer of zo.”
“Dat zag ik niet aankomen.”
“Wat? Dat iemand een dubbelleven leidt?”
“Dat Honeyboy niet zijn echte naam is.”
“Ik was ook verbaasd toen ik het hoorde.”
“Waar ik verbaasd van sta is dat in zo’n provinciestadje als het onze iemand er twee afzonderlijke identiteiten op na kan houden die nooit met elkaar verbonden worden.”
“Hoe bedoel je?”
“Je zou denken dat de ondernemer wel eens iemand tegenkomt die hem kent als de pooier. En vice versa. Dus misschien zijn het echt twee verschillende personen. Of is het Honeyboy-personage slechts een naam, een schim. Ik ken niemand die hem ooit heeft gezien, behalve Lola Lollo.”
“Dat is pas een betrouwbare getuige.”
“Ik ben net beschoten.”
“Wat? Zitten de mannen van Alnu nu ook achter jou aan en schieten ze tegenwoordig?”
“Ik denk dat het de mannen van Honeyboy waren. Ik liep met Lola Lollo bij New Orleans de straat uit toen we vanuit een auto beschoten werden. Dat hersenloze hoertje kende de auto want ze rende er zonder aarzelen achteraan en sprong er in. Denkt dat ze veiliger is bij hen dan bij mij.”
“Ik zou dat nooit denken.”
“Jij bent dan ook niet achterlijk.”
“Ook als ik wel achterlijk was zou ik me veiliger voelen bij jou dan bij schietende handlangers van Honeyboy.”
“Hoe dan ook, ik denk dat Honeyboy Great Balls of Fire heeft en dat op die usb-stick info staat waaruit zijn identiteit af te leiden is.”
“Hoe dan ook? Vroeger was je veel ontvankelijker voor complimenten.”
“Ik houd van jou. Denk met me mee. Hoe komen we erachter wie en waar Honeyboy is?”
“En Great Balls of Fire. Ik mag die gast.”
“Ik ook.”
“Is Lola Lollo ons enige aanknopingspunt?”
“We hebben ook nog Wildeman.”
“Hoe kom je daarbij?”
“De hoed die ik bij Wildeman vond was dezelfde als die ik Lola Lollo had gegeven. Ze zei vaag dat ze hem ergens vergeten had.”
“Laten we gaan kijken of hij zich inmiddels verschoond heeft.”
“Dat is twee dagen geleden. Zelfs hij is niet zo’n viespeuk.”
“Hij is sindsdien niet meer bij Bratislava geweest.”
“Bang om jou daar tegen te komen?”
“Zoiets. Kunnen we eerst bij Bratislava langs? Ik moet er iets ophalen.”
Toen ze bij Bratislava arriveerden stond een hele groep mensen buiten. Er stond ook een busje van de lokale televisie. Ze sloten zich aan bij het groepje dat zich verzameld had rond Alnu die voor de camera door een verslaggever geïnterviewd werd.
“Wat is er aan de hand?” vroeg Fera aan Danob, die naast haar stond.
“Onze bestuursvoorzitter kondigt aan dat Zebaki op non-actief is gesteld, dat er een intern onderzoek plaatsvindt naar mogelijke financiële malversaties en dat Duftz en hij voorlopig de dagelijkse leiding op zich nemen.”
“Is Zebaki nog in Rotterdam?”
“Was hij daar?”
“Daar heb ik hem gistermorgen gezien.”
“Denk je niet,” zei Saariaho, “dat Alnu Zebaki opzettelijk daarheen heeft gestuurd om rustig hier zijn coup te kunnen plegen?”
“Dat zou heel goed kunnen,” antwoordde Fera. Ze nam haar telefoon en belde Zebaki. Hij nam niet op. Ze sprak zijn voicemail in en stuurde hem daarna een sms’je met de boodschap “check je voicemail.” Ook Saariaho pakte zijn telefoon en stuurde een sms’je. Zijn boodschap werd opgevangen in het andere Bratislava, de hoofdstad van Slowakije, door Porthor Cludydd, die las dat zijn aanwezigheid dringend gewenst werd in het ene Bratislava, het poppodium waarvan hij formeel nog steeds bestuurslid was.
“Heb je Wildeman gezien?” vroeg Fera aan Danob.
“Hij is binnen.”
“Kom,” zei Fera tegen Saariaho, “laten we naar binnen gaan.”
Ze wurmden zich langs het cameraploegje en Fera opende de deur. Wildeman zat in het café een joint te roken. Toen hij Saariaho en Fera zag deed hij zijn best om zelfverzekerd over te komen maar het was niet moeilijk om achter die flauwe glimlach angst te vinden.
“Jullie kunnen me hier niets maken,” zei hij. “Eén gil en de beveiliging is hier.”
“Ik ben de beveiliging,” zei Fera.
“Jij bent ontslagen,” zei een stem achter hen. Ze draaiden zich om. Alnu en Duftz waren blijkbaar klaar met hun theatervoorstelling. Hun houding was uitdagend maar dat was geen kunst met de kleerkasten die naast hen stonden. Dezelfde knakkers die hem in Rotterdam hadden beschermd.
“Ik weet waar je woont,” fluisterde Fera in Wildemans oor toen ze hem passeerde bij het naar buiten gaan.
“Ze bedreigt me!” gilde Wildeman tegen Alnu, maar zijn kleerkasten verroerden geen spier en lieten hen zonder probleem passeren.
Toen ze buiten waren ging Saariaho’s telefoon. Het was een sms’je van Porthor Cludydd. Hij las hardop: “Alnu heeft me gewipt.”
Ze stapten in de auto en reden weer naar New Orleans. De straat was afgezet met politieauto’s. Ze werden tegengehouden door een agent. Ze vroegen wie de leiding had. Dat was Waspenrijk. Ze vroegen de agent hem op te roepen. De agent antwoordde dat hij het te druk had. Waarmee? Met deze actie. Waarom vond deze actie plaats? Dat mocht hij niet zeggen. Saariaho vroeg of Dendo ook ter plekke was. Dendo zat ziek thuis. Saariaho belde Dendo, maar kreeg geen gehoor. De deur ging open en ze zagen hoe Ready Teddy en Tufayyur geboeid afgevoerd werden. Zelfs in deze onterende omstandigheid straalde Tufayyur als de volle maan boven de Sahara. Saariaho riep Waspenrijk, die trots vanwege zijn buit met de borst vooruit naar hem toekwam. Voordat Saariaho iets kon zeggen zei Waspenrijk: “Gaat je niks aan. Mocht jij of je vriendinnetje zich nog met een van onze zaken bemoeien: die boeien passen jullie ook.”
“Je zult toch een reden moeten hebben om ons in te rekenen.”
“Er zal altijd een reden zijn. Onthoud dat goed. Er is altijd een reden.”
Toen liep hij weg, volkomen tevreden met zichzelf.





XVI. Bloeddruppels Op De Keukenvloer


“Ik heb last van verschrikkelijke nachtmerries, maar als ik wakker word kan ik me niets meer herinneren,” zei Zof Mudden terwijl hij Saariaho gebaarde te gaan zitten aan de eettafel.
“Misschien moet je wat minder drinken,” zei Thera met compassie in haar stem, “maar dat heb ik je al zo vaak gezegd.”
“Ja, ja, misschien wel.”
Thera schonk koffie in en griste de fles rum uit Zofs hand.
“Misschien kun je er het beste nu mee beginnen.”
Hij legde zich erbij neer, dronk een slok koffie en zei met zijn ogen gericht op de houtnerven in het tafelblad: “Ik kreeg vandaag een telefoontje van de politie. Alle sporen lopen dood. Ze halen iedereen van de zaak af, op een persoon na, die gladjakker Waspenrijk. Dat kan toch niet, bij een moordzaak? Kan jij via jouw ingangen aan meer informatie komen?”
Saariaho schudde zijn hoofd. Hij keek naar een wrak dat eigenlijk al gezonken was maar het nog niet in de gaten had. Hij was gelig bleek, had zware donkere wallen onder de ogen en trilde over zijn hele lichaam. Zijn stem was hees en alles wat hij zei kwam er hortend en stotend uit.
“De rechercheur met wie ik goed contact had zit overspannen thuis. Degene die nu het onderzoek leidt dreigt me te arresteren wanneer ik in zijn buurt kom. Ik neem alleen nog zaken aan met weggelopen huisdieren. Toch zal ik proberen om jou te helpen, want deze moord moet worden opgelost.”
“Dank je,” zei Zof Mudden.
Thera legde haar hand op Zofs trillende hand en keek Saariaho dankbaar aan.
“Ken jij Wildeman?” vroeg Saariaho aan Zof Mudden.
“Die achterbakse schlemiel in Bratislava?”
“Die, ja.”
“Ik moest altijd om hem lachen, hoe hij om Cato heen draaide. Ik weet dat Cato niet de braafste vrouw ter wereld was, is, maar te zien dat die minkukel meende ook maar enige kans bij haar te maken vond ik wel komisch. Wat is met hem? Heeft hij er iets mee te maken?”
“Hij zei dat hij een deal met Alnu had gesloten. Dat als hij iets voor Alnu zou doen, Alnu ervoor zou zorgen dat hij Cato kreeg.”
Zof Mudden schudde wild zijn hoofd en verhief zijn stem toen hij zei: “Zoals ik al zei, Cato was mij niet altijd trouw, en ik haar niet, tussen haakjes, maar ze was geen koopwaar, geen bezit van iemand om naar believen weg te geven. Trouwens, ze kon Alnu niet uitstaan, dus hij bevond zich niet in de positie om druk op haar uit te oefenen. Eerder andersom.”
“Hoe bedoel je?”
“Ze wist van zijn voorkeur voor jonge meisjes,” zei hij, “want ze had meermaals gezien hoe hij zich stortte op de nieuwe stagiaires die bij Bratislava begonnen te werken. Hoe hij zijn positie misbruikte. Want als ze niet ingingen op zijn avances maakte hij hen het leven zuur en konden ze een goede beoordeling vergeten. Cato vertelde me eens dat ze soms het idee kreeg dat hij een soort escortservice bezat met stagiaires en vroegere stagiaires en vrijwilligsters van Bratislava.”
Halverwege elke zin stopte hij en keek naar het tafelblad, alsof daar een spiekbriefje lag waarop precies stond wat hij wilde zeggen. Na een paar tellen hief hij zijn hoofd weer op en ging starend naar de muur tegenover hem en zonder Saariaho of Thera aan te kijken verder.
“Had ze daar bewijzen voor?”
“Nee, het was maar een vermoeden. In elk geval bevond Alnu zich niet in de positie om Cato te dwingen iets tegen haar zin te doen. Denk je dat Alnu Cato vermoord heeft?”
“Ik heb geen enkele concrete aanwijzing, maar hoe meer ik me in deze Alnu verdiep, des te harder het gaat stinken.”
“Hij heeft een coup gepleegd in Bratislava, toch?” vroeg Thera.
“Zo kun je het wel stellen.”
“Heb je al met die afgezette directeur gesproken?”
“Nee, hij heeft een spreekverbod.”
“Houdt dat je tegen?”
“Mijn vriendin kent hem goed en ze probeert al weken contact met hem te krijgen.”
De bel ging. Thera stond op om open te maken, maar Zof Mudden hield haar tegen.
“Het is mijn huis,” zei hij zonder enige overtuiging, “en het zijn mijn kinderen die terugkomen van een middag spelen bij vriendjes.”
Terwijl Zof Mudden de gang in liep om open te maken stond Saariaho op en trok zijn jas aan.
“Bedankt voor de koffie,” wilde hij zeggen maar hij werd afgeleid, want in plaats van twee rumoerige kinderen kwam een man de keuken binnenstormen. Hij negeerde Saariaho, pakte de geschrokken Thera bij de arm en trok haar uit de stoel.
“Meekomen, naar huis,” bromde de man. “Je bent nog altijd mijn vrouw. De rouwperiode is voorbij.”
Zof Mudden kwam de keuken binnen. Hij had een bloedneus.
“Bemoei je er niet mee, huwelijksbreker,” bulderde de man. Toen zag hij Saariaho. Hij wees naar hem en zei: “Wie je ook bent, houd je er buiten. Dit is een familiekwestie.”
“Laat me los,” zei Thera rustig.
Het verbaasde Saariaho, die zich ingesteld had op een mogelijke vechtpartij, dat de man, hufterig als hij overkwam, Thera ogenblikkelijk gehoorzaamde.
“Ga zitten, dan kunnen we praten,” zei ze.
“Wie is hij?”
“Hij is een privédetective die de moord op Cato onderzoekt.”
“Doet de politie dat niet?”
“Die zitten op een dood spoor.”
Zof Mudden stond aan het aanrecht en hield een stuk keukenrol tegen zijn neus.
“Hup! Vort, ga je werk doen en vind een levend spoor,” snauwde de man tegen Saariaho. Thera strekte haar arm uit als slagboom tussen haar man en Saariaho.
“Rustig, Heinchen,” zei Thera, en vervolgens, zich tot Saariaho richtend: “Hij lijkt bruter dan hij is. Sla hem niet.”
“Jij bepaalt niet hoe bruut ik wel of niet ben,” gromde Heinchen, stond op en ging in een gevechtshouding staan. Hij stak zijn kin naar voren en zei uitdagend: “Neuk je mijn vrouw ook of is dat het alleenrecht van Bloedneus?”
“Hij heeft het genoegen nog niet gehad,” antwoordde Thera spottend.
“STOP!”
Zof Mudden hield het inmiddels bloeddoorlopen vel keukenrol nog steeds tegen zijn neus maar zijn ogen stonden strijdlustig.
“Dit is mijn keuken en mijn huis en hier wordt niet gevochten.”
Hij gooide het doordrenkte vel in de gootsteen en scheurde een nieuw stuk af van de rol. Voordat hij het tegen zijn neus kon houden druppelde er al bloed vanaf zijn kin op de grond, maar dat leek hem niet te deren.
Thera zei kordaat: “Wij zijn hier om Cato’s moordenaar te vinden. Als je wilt helpen, blijf. Als je hier de bedrogen en in de steek gelaten echtgenoot wilt uithangen, ga dan asjeblieft weer naar huis. Ik ben hier gekomen om Zof te ondersteunen met de kinderen, niet om jou ontrouw te zijn.”
Ze stopte even om haar woorden te laten doordringen tot haar man en ging toen onverwacht fel verder: “Wat overigens niet wil zeggen dat ik nog terugkom. Iedere keer dat ik de afgelopen weken thuis was zag ik hetzelfde tafereel. Dezelfde vetzooi. Je neemt niet eens de moeite om de lakens te verschonen als ik kom. Het is één grote spermavlek.”
“Ik ruk me af, mag dat ook al niet meer?”
“Heb je daar erectiepillen voor nodig? Je voorraad slinkt in elk geval erg snel.”
“Ik heb niets te zoeken bij deze familieruzie,” zei Saariaho, “dus ik laat jullie.”
“Niks ervan, jij blijft hier,” zei Thera, “ik wil voorkomen dat hij weer gaat meppen.”
Heinchen ging niet slaan. Hij haalde zijn schouders op en verdween. Hij wist dat hij deze slag verloren had, ondanks de bloedneus die hij Zof Mudden geslagen had. Saariaho wachtte totdat hij de auto hoorde wegrijden en ging alsnog. Hij meende dat hij ook niets te zoeken had bij twee mensen die op het punt stonden troost bij elkaar te gaan vinden.
“Het laat je niet los,” concludeerde Fera toen hij thuis kwam. Hij had nog niets gezegd, zij wist niet waar hij was geweest maar zijn geërgerde houding was voldoende geweest voor haar.
“Het irriteert me dat ik buiten elk onderzoek geplaatst ben. Wie denkt die Waspenrijk wel wie hij is?”
“Wat ga je eraan doen?”
“Heb je Zebaki te pakken gekregen?”
“Nee. Hij neemt de telefoon niet op en doet de deur niet open.”
“Ik begin het idee te krijgen dat Alnu ook iets te maken heeft met de moord op Cato.”
“Hij ontpopt zich als een ware capo. En hij heeft zich van alle kanten ingegraven. Zebaki is onvindbaar, Porthor Cludydd is gevlogen en gewipt, Great Balls of Fire is verdwenen, Ready Teddy en Tufayyur zitten vast, Dendo is ziek, Waspenrijk heeft de deur voor je neus dichtgeslagen.”
“Denk je dat Waspenrijk in Alnu’s zak zit?”
“Je kijkt te veel Amerikaanse politieseries.”
“Hij heeft wel erg snel carrière gemaakt.”
“Het politiecorps is niet corrupt.”
“Maar hij misschien wel.”
“We moeten ergens een ingang forceren.”
“Wie is de zwakste schakel? Wildeman? Lola Lollo?”
“Wildeman durft zich niet meer verder dan tien meter van de zijde van Alnu’s bodyguards verwijderd te vertonen. Ik heb geen idee waar ik Lola Lollo kan vinden. Is Duftz niet een makkelijker doelwit?”
“En hij is chantabel.”
“Anders is zijn pijpende deken het wel.”
“Laten we die eens opzoeken.”
“Posten voor de deur of aanbellen?”
“Allebei. In die volgorde.”
Toen Saariaho en Fera tegenover het huis van de deken de auto parkeerden zagen ze mensen naar binnen gaan.
“Kun je dat bordje naast de deur lezen?”
“Jij niet? Mijn ouwe vent heeft een bril nodig. Er is een introductieavond voor een cursus ‘Bijbel begrijpen’.”
“Laten we ons aanmelden en meedoen.”
“Weet jij iets van de Bijbel?”
“Niet veel. Jij?”
“Ik ben genoemd naar een gevallen engel. Trek zelf maar je conclusies.”
Saariaho en Fera gingen onafhankelijk van elkaar naar binnen en deden alsof ze elkaar niet kenden. De deken was er nog niet, er was niemand om de cursusgangers welkom te heten of van informatie te voorzien. Er lag slechts een aanwezigheidsformulier bij de ingang. Fera moest onthouden onder welke naam ze zich had ingeschreven. Omdat ze op haar mp3-speler naar Lauryn Hill aan het luisteren was had ze Lauren van de Heuvel ingevuld. Ze wist niet welke naam Saariaho gebruikte. Ze bevonden zich in een grote ruimte met langs de muur aan de ene kant een tafel met thermoskannen koffie en heet water, koffiekopjes en theeglazen, een houten doos met zakjes thee, melkkannetjes, bakjes met suikerklontjes en een schaal vol verpakte koekjes. Aan de andere kant hing een groot kruis van geglazuurde steen aan de muur en eronder stond een tafeltje met allerlei folders. In het midden waren eenvoudige kuipstoelen in een kring opgesteld. De hele ruimte werd gelijkmatig verlicht door softtone tl. De meeste mensen stonden een beetje verloren in de ruimte te wachten op wat komen ging. Niemand sprak. Saariaho bekeek de folders. Ze gingen over rouwverwerking, pastorale hulp, vastenacties, ondersteuning van missionair werk in Afrika en Azië. Fera stond in de koffiehoek en keek om zich heen. Hier was een ander soort publiek dan ze in de kerk had gezien tijdens het observeren van Duftz een jaar eerder. Hier waren de mensen minstens een generatie jonger, dus ze paste er precies tussen. Maar zelfs als Duftz zich niet liet zien moest ze op haar hoede zijn. Ze wist niet of de deken wist wie ze was. Toen bedacht ze dat het helemaal niet belangrijk was of ze herkend werd. Ze zou hoe dan ook oog in oog komen te staan met Duftz of de deken, daarom was ze juist hier. Het verzinnen van een pseudoniem was dus vergeefse moeite geweest. Niettemin, ze had met Saariaho geen plan van aanpak afgesproken dus ze zou moeten improviseren. De deken kwam binnen. Hij bleef in de deuropening staan, klapte in de handen en zei met een stem die gewend was in grote ruimtes veel publiek toe te spreken: “Als we allemaal koffie of thee hebben kunnen we gaan zitten.”
Iedereen ging zitten. Drie stoelen bleven leeg. De deken keek tevreden de kring rond, als hij iemand herkende knikte hij met zijn hoofd maar deed dat niet bij Fera, en wreef in zijn handen alsof hij met dat klappen van zojuist zijn palmen gebrand had. Toen hij ieders attentie had begon hij: “Mijn naam is Ferdinand Hijnzaar, ik ben de deken van de katholieke kerk in deze stad. Ik heet u allen van harte welkom bij deze eerste samenkomst van de cursusgroep ‘de Bijbel begrijpen’. Ik steek meteen van wal. U mag aantekeningen maken, maar ik maak u er graag attent op dat ik een syllabus heb samengesteld…”
De deken werd onderbroken door een luide kuch. Iedereen keek om en zag in de deuropening Duftz staan. De deken ging verder en iedereen draaide zich weer om naar hem: “… een syllabus samengesteld door mijn assistent, acoliet Duftz.”
Iedereen keek weer naar de deuropening maar Duftz was verdwenen.
“Deze syllabus is tegen een schappelijk prijsje na afloop van deze eerste bijeenkomst aan de uitgang te koop bij acoliet Duftz.”
Saariaho stond op en verliet de ruimte. Hij had gezien dat Duftz rechtsaf de gang in verdwenen was. Hij zag verschillende dichte deuren en voelde aan de klink van de dichtstbijzijnde. Hij was niet op slot maar hij rook meteen dat het de schoonmaakkast was. Dan zou de deur ernaast wel het toilet zijn. Toen hij de volgende deur opende werd hij begroet door een honkbalknuppel.

Stevig vastgebonden op een stoel en met een hoofdpijn die erger was dan wanneer een deathmetalband zijn hoofd als oefenruimte zou gebruiken kwam hij bij. Duftz stond hem grijnzend aan te kijken.
“Er zijn zoveel behulpzame mensen in deze stad die je allemaal vertellen om je met je eigen zaken te bemoeien, maar jij bent zo’n ondankbaar type dat geen hulp en wijze raad van anderen aanneemt. Hoeveel hints had je nog verwacht voordat iemand zou zeggen dat het genoeg is?”
“Ik ben hier om me te verdiepen in de bijbel,” zei Saariaho, "en ik speel geen hints. Spelletjes zijn niet aan mij besteed."
“Dat is jammer, want dit spelletje zal je moeten winnen, wat in concreto betekent: verliezen, om je vriendinnetje terug te zien.”
“Wat ben je van plan? Je kunt me niet vermoorden want dan gaan teveel bellen rinkelen. Je kunt me ook niet vrijlaten want dan wordt jouw leven een hel.”
“Ik kan allebei en in beide gevallen kom ik ermee weg zonder een enkel schrammetje. Tenzij leven en welzijn van Fera je koud laat.”
“Je speelt een risicovol spel, Duftz, en je weet dat je hand zwak is. Erger nog, ík weet dat je hand zwak is.”
“Ik zit niet vastgebonden op een stoel, overgeleverd aan een man met een honkbalknuppel.”
“Dus je wilt slaan? Wat schiet je ermee op, behalve wat stoom afblazen?”
“Je laat ons met rust, Saariaho. Je steekt je neus niet meer in zaken die je niet aangaan.”
“Als iemand me betaalt om iets uit te zoeken zijn het zaken die me wel aangaan.”
“Dat doe je dan maar in een andere stad. Hier ben je klaar.”
“Ga jij dan mijn hypotheek afbetalen? Leuk huisje, staat een beetje onder water, maar…”
Duftz blies heel wat stoom af. Toen Saariaho weer bijkwam dacht hij eerst dat een stoomwals hem als parkeerplaats uitgekozen had maar aangezien hij zich kon bewegen begreep hij al vrij snel dat dat niet het geval was. Hij twijfelde of hij zijn ogen zou openen, met de ogen dicht kon hij zich met enige moeite aan een idyllisch meertje wanen want waarom kon iemand niet pijn hebben op elke vierkante centimeter van zijn lichaam en tegelijkertijd aan een idyllisch meertje tegen een boom liggen? Na enkele minuten hakte hij de knoop door en deed zijn ogen open. Hij zat niet meer vastgebonden in de stoel. Hij was buiten. Niet op het strand van een idyllisch meertje maar wel in de buurt van een boom. Met veel moeite kwam hij overeind. Hij herkende dit steegje. Hier had hij door het raam naar Alnu en Wildeman staan kijken. Was dit een boodschap? Het moest wel want hij was naar de andere kant van de stad vervoerd en hier neergelegd. Duftz had hem niet eens zijn mobieltje afgenomen. Hij wilde Fera bellen maar haar telefoon had in Rotterdam een fatale ontmoeting met de hak van een schoen gehad en ze had de afgelopen maand te krap bij kas gezeten om een nieuwe aan te schaffen. Hij belde zijn kantoornummer. Er werd opgenomen.
“Saariaho?”
Het was Fera. Hij haalde opgelucht adem; Duftz had gebluft.
“Kun je me met de auto komen halen? Ik ben bij Dashiell’s en lopen gaat me nu moeilijk af.”
“Wat is er gebeurd?” vroeg ze toen ze de auto parkeerde en Saariaho tegen de gevel geleund zag staan. Ze hielp hem de auto in maar reed niet meteen weg.
“Duftz?”
Saariaho knikte; dat deed pijn.
“Is er een reden om hem te laten leven?’
“Ja. Maar er is ook een reden om hem stevig bij de ballen te grijpen.”
“Komt voor de bakker. Ik breng je eerst naar huis en kijk hoe erg gewond je bent en verzorg je en leg je in bed.”
“Ik wil dat niet aan jou overlaten, Fera. Hij…”
“Hij houdt ervan als jongens zijn ballen grijpen. Hij houdt er niet van als meisjes dat doen. Ik heb trouwens de beweging nodig.”
“Je kunt ook gaan joggen.”
“Duftz in elkaar rammen is leuker.”
“Vertel eens, wat is er vanavond gebeurd?”
“Jij hebt je in elkaar laten slaan door een nazistische homopriester.”
“En wat heb jij gedaan?”
“Ik heb de Bijbel leren begrijpen en toen ik er klaar mee was me door de deken heilig laten verklaren.”
“Effe serieus. Ik heb erge pijn.”
“Dus daarom kun je niet lachen. Toen je een kwartier weg was ben ik gaan kijken. Ik vond jou nergens. Duftz trouwens ook niet. Toen dacht ik eraan dat ik vlak voordat ik de zaal uit ging een auto had horen wegrijden. Ik belde je, je nam niet op, ik wist niet beter dan daar te blijven wachten totdat Duftz zijn bijeengeraapte stapel papier zou gaan verkopen, maar ik heb hem niet gezien. De deken verkocht ze zelf. Ik ben gebleven totdat iedereen weg was, heb hem gevraagd naar Duftz. Hij zei dat Duftz onverwachts ergens heen had gemoeten. Toen ik zei dat ik dat vreemd vond omdat ik hen op geen enkel moment had zien communiceren met elkaar werd hij opeens erg vijandig en weigerde verder antwoord te geven. Hij zei kortaf dat ik moest gaan en werkte me de deur uit. Ik heb nog een uur voor de deur in de auto zitten wachten, maar ik heb Duftz niet meer gezien.”
“En de deken?”
“Na een minuut of twintig gingen alle lichten uit.”
Ze waren thuis. Fera hielp Saariaho met uitstappen.
“Dus dit is mijn voorland, om straks als je oud en versleten bent jou in en uit de auto te helpen.”
“Jij bent vijf jaar jonger. We gaan samen oud worden.”
Nooit eerder hadden Saariaho en Fera zich zo expliciet over een mogelijke toekomst van hun relatie uitgelaten.
“Heeft vanavond eigenlijk iets opgeleverd?” vroeg Fera toen ze met een fles bier op de bank zaten, op het punt om eindelijk naar de film noir The Glass Key te kijken.
“In elk geval dat Duftz erbij betrokken is en dat we op het goede spoor zitten.”
“Ik weet zeker dat als ik hem onder handen neem, hij gaat praten en we precies te weten komen hoe alles in elkaar steekt.”
“Laten we dat morgen gaan doen.”
Ze proostten en vielen halverwege de film op de bank in slaap.





XVII. Honeyboy Ontmaskerd


“Hier,” zei Lola Lollo ter begroeting en overhandigde Saariaho de usb-stick. Hij nam de stick aan met de rechterhand terwijl hij met links Blacky over zijn om aandacht vragende kop aaide.
“Ik hield van Great Balls of Fire. Ze dwongen me toe te kijken hoe hij gemarteld en vermoord werd.”
“Ze hebben toch niet…?”
“Ja.”
“Ai.”
“Ze wilden me bang maken, nou, dat is ze gelukt.”
“Maar niet op de manier zoals ze gewild hadden.”
“Nee. Ik ben klaar met hen.”
“Hoe kom je aan de stick?”
“Ik zag waar Honeyboy hem neerlegde. Toen ben ik naar de winkel gegaan en heb een nieuwe gekocht en ze omgewisseld.”
“Slim.”
“Ik dacht, hij weet heel goed wat erop staat, dus hij zal hem misschien zonder te gebruiken vernietigen.”
“Je bent slimmer dan je je voordoet, Lola Lollo.”
“Dat was toneelspel. Honeyboy vond me leuk zo. Maar in het echt ben ik net zo slim als ik eruitzie.”
Saariaho vroeg zich even af of dit een staaltje zelfspot was waarmee ze haar uitspraak bevestigde of dat haar zelfbeeld nogal was verstoord, maar het deed er niet toe; belangrijk was dat ze de juiste beslissing had genomen. En dat als Honeyboy toch besloot om de inhoud van de stick te bekijken en zag dat ‘ie leeg was en meteen de afweging maakte welke mensen in zijn directe omgeving de gelegenheid en het motief hadden om de sticks te verwisselen, want Great Balls of Fire had zijn leven niet opgeofferd voor een lege huls, zij gevaar liep. Ze was wellicht slimmer dan ze zich voordeed maar zou ongetwijfeld bij de minste of geringste druk doorslaan.
“Voor de zekerheid moet je voorlopig ergens onderduiken waar het veilig is,” zei Saariaho. Ze keek hem aan alsof hij om haar zelfverklaarde intelligentie te testen in wiskundige formules was gaan praten.
“Honeyboy weet niet dat ik ze verwisseld heb.”
“En als hij het ontdekt denkt hij niet meteen aan jou?”
Ze haalde haar schouders op.
“Waarom zou hij aan mij denken? Waarom zou ik geïnteresseerd zijn in dat ding?”
“Hij zou kunnen hebben opgemerkt dat wat Great Balls of Fire is overkomen jou heeft aangegrepen. Misschien ben je je wel anders gaan gedragen. Afhoudend, chagrijnig, vijandig.”
“Zo goed let hij niet op mij.”
“Hoe dan ook, je duikt onder.”
“Kan ik niet hier blijven?”
“Dit is de eerste plek waar hij jou komt zoeken.”
“Dus jij duikt ook onder?”
“Nee. Ik wil hem ontmoeten.”
“Hij is gevaarlijk. Ik wil niet dat jou hetzelfde overkomt als Great Balls.”
“Ik heb geen bijnaam die hem op enge gedachtes kan brengen.”
Saariaho en Fera brachten Lola Lollo en Blackie naar Fera’s flatje. Ze vroegen de Nigeriaanse familie die een etage lager woonde om de flat in de gaten te houden, ervoor te zorgen dat ze veilig was en meteen te bellen als ze niet-Afrikanen bij de ingang zagen. Daarna gingen Saariaho en Fera met de usb-stick bij Dendo langs. Via Porthor Cludydds tennisclub, waar ook Dendo lid van was, hadden ze haar thuisadres achterhaald. Het duurde een tijd voordat gereageerd werd op de bel. De deur ging half open en Dendo gebaarde hun om binnen te komen. De inrichting van haar huis was in volstrekte tegenspraak met het no-nonsens karakter dat ze als politierechercheur uitdroeg. Pastelkleuren en knuffeldieren overheersten en kregen alleen een rafelrandje doordat alles bedekt was met een laagje neergeslagen sigarettenrook. Aan Dendo’s gele vingers te zien had ze sinds haar burn out niet veel anders gedaan dan roken.
“Ga zitten,” zei ze en gebaarde naar de met stapels papieren en dossiers bedekte eettafel die midden in de huiskamer stond en Saariaho deed denken aan een vlot in het midden van de oceaan waar een drenkeling zich krampachtig aan vasthield totdat aan de horizon redding opdoemde.
“Ik weet niet wat ze jullie verteld hebben, maar ik ben niet ziek,” zei ze en begon een shaggie te draaien. “Iemand werd nerveus. Iemand hoog op de ladder. En heeft toen de rijksrecherche op mijn dak gestuurd. Hangende het onderzoek ben ik geschorst.”
“Onderzoek waarnaar?”
“Ik zou een onderzoek belemmeren, informatie achter hebben gehouden en valse aanwijzingen hebben gegeven.”
“Welk onderzoek?”
“Een oude, onbeduidende zaak. Is helemaal niet relevant. Het is een excuus om mij van een lopend onderzoek af te houden.”
“Cato?”
“Dat moet wel. Wat vreemd is want ik zag helemaal geen schimmige kanten aan die zaak. Er was nog niet eens een verdachte.”
“Wij denken dat Alnu er op de een of andere manier bij betrokken is.”
“Die man die Bratislava in zijn zak heeft gestoken?”
“Die, ja.”
Fera zei: “Zebaki, de directeur, had het vermoeden dat er een coup op handen was, en vroeg mij om in de gaten te houden wat er speelde bij het personeel en het bestuur.”
“Porthor Cludydd zit toch ook in het bestuur?”
“Toen nog wel, nu niet meer.”
“Gewipt?”
Fera knikte.
“Ik ontdekte dat Alnu stiekeme afspraakjes had met personeel, waarschijnlijk voorbereidende werkzaamheden om de zaak gladjes te kunnen overnemen. Cato was een vaste bezoekster van Bratislava en werd als een soort beloning beloofd aan Wildeman, de lichtman.”
“Interessant.”
“Ook wij zijn door de politie op een zijspoor gezet bij ons onderzoek naar Cato. En geïntimideerd bij ons onderzoek naar Alnu.”
Saariaho overhandigde de usb-stick aan Dendo.
“Hier staat mogelijk erg belastend materiaal op. Hij komt van Great Balls of Fire.”
“Ik ben geneigd om spul van criminelen met een schep zout te nemen.”
“Hij is ervoor vermoord.”
“Dat is jammer. Ik mocht hem wel.”
“Door Honeyboy.”
“De mythische Honeyboy? In verband gebracht met talloze misdaden maar nog nooit door iemand gezien.”
“Die. In Fera’s flat zit iemand die hem kent en kan identificeren.”
“Wie?”
“Lola Lollo.”
“Dank je voor het activeren van mijn lachspieren,” grinnikte Dendo, “maar uit dat onnozel kind heb ik nog nooit een zinnig woord horen komen.”
“Ze heeft vandaag haar pose afgeworpen. Ze zegt dat ze slim is.”
“Ik zeg dat ik mager ben.”
Ze stak de usb-stick in de poort van haar laptop.
“Nu maar hopen dat er geen virus op staat.”
Er stond slechts een bestand op, dat Le Règne de la Guêpe heette maar verder leeg was.
“Misschien staan er verborgen bestanden op. Iets voor mijn buurman om te ontdekken. Hij doet al mijn ingewikkelde computerzaken.”
“Wat betekent le règne de la guêpe?”
“Koninkrijk van het gappen?”
“Je hebt je Frans goed bijgehouden.”
“Was je serieus?”
“Half. Laten we de stick naar mijn buurman brengen. Ga je mee?”
“Ik heb huisarrest.”
“Mag je wel met ons praten?”
“Dat is me niet specifiek verboden, maar wij schieten er niets mee op als ze er achter komen.”
“Misschien hoeft dat niet. Ik heb de vrijheid genomen het even op te zoeken op jouw telefoon,” zei Fera tegen Dendo. “Handig toch, die moderne smartphones. Règne is een ‘rijk’ in de biologie, een guêpe is een wesp.”
“Ik heb die vent nooit vertrouwd,” verzuchtte Dendo.
“Misschien moet ik ook zo’n ding,” verzuchtte Saariaho.
“Laten we bevestiging zoeken bij Lola Lollo,” zei Fera, “om te kijken of we werkelijk Honeyboy ontmaskerd hebben. Heb je een foto van hem?”
“Ik geloof het wel,” zei Dendo. “Van een personeelsfeest van vorig jaar.”
Ze pakte een stapeltje foto’s uit een kast. Bovenop een foto van het hele politiecorps. Voor de rest foto’s van het feest.
“Wat doen Alnu en Duftz op dat feest?”
“Na het officiële deel was het feest toegankelijk voor genodigden van buiten het corps.”
“Wie had hen uitgenodigd?”
“Duftz was meegekomen met de deken, die agenten bijstaat nadat ze iets traumatisch hebben meegemaakt. Door wie Alnu uitgenodigd was weet ik niet.”
Ze namen alle foto’s van het feest mee. Het scheen Dendo niet uit te maken of ze de foto’s terug zou krijgen. Ze had ernaar gekeken als een entomoloog naar de foto’s van het wespennest vanwaaruit de aanval ingezet was met talloze steken als gevolg.
Voor de flat waren een paar kinderen aan het spelen. Ze herkenden Fera, renden naar haar toe en riepen enthousiast: “Wij letten op of er geen enge mensen de flat in gaan.”
Fera streek een van hen over de cornrows en zei: “Strakjes krijgen jullie allemaal een ijsje van mij.”
De kinderen begonnen te juichen.
“Maar nu goed blijven opletten.”
In koor riepen ze “ja”.
Op Fera’s etage stond een man in het trappenhuis een sigaret te roken. Hij knikte naar hen. Zij knikten terug en liepen de galerie op. De voordeur stond open. Lola Lollo hing languit op de bank en wist zich omringd door een tiental mannen. Ze rookten en lachten en pochten over hun seksuele prestaties. Blacky lag in een hoek sullig voor zich uit te kijken.
“Net op tijd,” zei Fera tegen Saariaho, “een kwartier later en we waren in een orgie beland.”
Ze stuurde de mannen weg.
“Waarom doe je dat?” vroeg Lola Lollo. “Het was net zo gezellig.”
“Plezier maken doe je maar in je eigen tijd.”
Saariaho gaf haar de stapel foto’s, met bovenop die van het hele corps.
“Staat Honeyboy hier tussen?”
Ze keek naar de foto en toen niet begrijpend naar Saariaho.
“Honeyboy is niet van de politie.”
“Kijk goed. Staat hij er niet tussen?”
Ze keek nog een keer, kneep de ogen tot spleetjes en hield de foto dichterbij.
“Nee.”
Ze bekeek de andere foto’s.
“Hier,” zei ze en ze gaf de foto aan Saariaho.
“Daar staat Honeyboy.”
Op de foto stonden Alnu en Duftz met een glas champagne in hun handen; op de achtergrond een paar agenten die Saariaho alleen van gezicht kende. Lola Lollo wees echter naar Alnu.
“Weet je het zeker?”
“Ik ken mijn eigen vader toch wel.”
“Is hij echt je vader?”
“Dat zei hij zelf.”
“Zullen wij drie hem een bezoekje gaan brengen?” vroeg Fera nonchalant.
“Ik weet niet waar hij woont,” zei Lola Lollo met onverwacht angstige stem.
“Wij wel. Onderweg kun je ons je hele geschiedenis met Honeyboy vertellen.”
“Woont hij zo ver weg?”
Buiten bleek het aantal spelende kinderen zich inmiddels verdubbeld te hebben. “IJsje, ijsje,” roepend renden ze Fera tegemoet maar een sommigen werden afgeleid toen ze Blacky zagen en vielen de hond om de hals, die het zich tevreden liet welgevallen.
“We moeten nu meteen weg,” zei Fera, “maar als we terugkomen krijgen jullie je ijsje.”
“Beloofd is beloofd,” glunderde een jongen met een fietsenrek.
Alnu woonde in een vrijstaand huis in een lommerrijk straatje in een door bos omgeven buitenwijk van een aangrenzend kerkdorp. Onderweg deed Lola Lollo haar verhaal.
“Ik ben opgegroeid in weeshuizen, je weet wel, met allemaal andere kinderen die niet opgevoed zijn, dus je snapt wel hoe dat ging. Ik bedoel, sommigen waren best wel leuk en grappig en zo en anderen waren bang en durfden niks en de rest waren boefjes maar je wist dat niemand directeur van de school ging worden of een andere hoge pief. Wat nog erger was als je bij een pleeggezin kwam. Je zag dan een auto voorrijden en iedereen was bang, zelfs de stoerste jongens met de grootste bek, want je wist dat dat of de tandarts was die niets anders deed dan trekken, plomberen hadden ze niet in hun pakket, dat was niet aan ons besteed, dat was te duur, of het was weer zo’n kinderloos echtpaar dat ons hier gratis kon komen afhalen alsof we in een kennel zaten. Er zaten best goedwillende bij, en zelfs goede, maar dat heb ik zelf niet meegemaakt. Ik kreeg altijd pleegvaders of pleegbroers die mij als een leuk seksspeeltje zagen, echt waar, ik was veertien of zo. En toen kwam op een dag die knappe man met zijn goudgele haar die zei dat hij mijn echte vader was en de papieren had die dat bewezen zei tenminste de directrice maar dat was hoorde ik later zijn zus. Maar hij zorgde goed voor me. Ik kreeg een flatje helemaal voor mezelf alleen, met meubels en spul dat ik zelf mocht uitzoeken en mijn eigen sleutel want mijn vader had intussen een nieuw gezin want mijn moeder was bij de geboorte van mij doodgegaan en toen wist mijn vader die in militaire dienst was niet waar ik gebleven was want ze waren niet getrouwd en mijn moeder was vergeten aan de dokter te vertellen wie mijn vader was. Natuurlijk was hij meestal bij zijn nieuwe familie en was ik alleen. Ik verveelde me in dat flatje en ik was jong en wilde avonturen beleven. Ik wilde zuipen en neuken en muziek maken maar ik kon geen instrument spelen, echt waar niet, zelfs een mondharmonica klonk alsof ik op de staart van een kat trapte en ik kon niet zingen maar ik kon wel goed neuken, dat had ik wel geleerd in de pleeggezinnen. Ik was een echte olympisch kampioen pijpen dus daar hield ik me vooral mee bezig. Ik doe het nu al twintig jaar en het verveelt nog steeds niet! En weet je wat het gekke was, toen mijn vader erachter kwam werd hij niet eens boos maar gaf hij me tips hoe ik alles van iedereen gedaan kon krijgen. Zijn belangrijkste les was om me altijd dommer voor te doen dan ik ben, want dan onderschat de ander mij en ben ik juist in het voordeel.”
Triomfantelijk keek ze om zich heen.
“Wist je echt niet dat hij hier woont?” vroeg Saariaho.
“Natuurlijk wel.”
“Waarom zei je van niet?”
“Ik ben hem eens stiekem gevolgd en ik heb wel eens door ramen naar binnen gekeken. Ik heb zijn vrouw vaak gevolgd naar de supermarkt en laadde dan precies dezelfde boodschappen in maar liet de kar meestal ergens op de groente-afdeling staan omdat ik dat spul natuurlijk helemaal niet nodig had, ik er niet genoeg geld voor had en ik niet wist hoe ik het spul thuis moest krijgen. Maar ik fantaseerde erover dat Honeyboy op bezoek kwam en bij mij precies dezelfde spullen zag als in zijn eigen huis. Jammer dat dat er nooit van gekomen is.”
“Je wilt hem niet verraden?”
“Hij is mijn vader. Hij is altijd goed voor me geweest.”
Fera keek Saariaho aan en vroeg: “Hoe ga je het aanpakken?”
“Het is middag. Alnu is waarschijnlijk niet thuis. Zijn zilverkleurige luxe Mercedes staat niet op de oprit.”
Lola Lollo was al uitgestapt en huppelde over het grindpad naar de voordeur. Ze liet de hond achter in de auto. Hij lag te slapen op de achterbank en droomde van de talloze kinderhandjes die hem over zijn hele lijf aaiden. Lola Lollo belde aan. Een vrouw deed open. Ze was zo’n slag vrouw dat zelfs alleen in huis met parelkettingen om de hals liep.
“Is mijn vader thuis?” vroeg Lola Lollo in de onschuldigste intonatie die Saariaho ooit gehoord had. De vrouw wist niet hoe te reageren. Ze was duidelijk van haar stuk gebracht. Alsof ze altijd tegen beter weten in ontkend had dat haar man ergens anders een geheim leven leidde. Saariaho vroeg zich af of dat geheime leven het leven van Alnu was of dat van Honeyboy. Hij stapte uit; Fera volgde hem. Ze liepen langs de verbouwereerde vrouw naar binnen en pas toen ze in de woonkamer stonden bedacht de vrouw des huizes dat zich indringers in haar huis bevonden. Ze stapte het huis uit, sloeg de deur achter zich dicht en begon om hulp te roepen. Ze was zo’n slag vrouw dat ook binnenshuis naaldhakken droeg dus om het op een lopen te kunnen zetten richting de bewoonde wereld zonder bij elke stap een enkel te verzwikken moest ze eerst haar schoenen uittrekken. Toen ze zich bukte en de eerste gesp losmaakte stonden Saariaho en Fera alweer naast haar, namen haar bij de armen en sleurden haar mee naar binnen.
“Laat me los,” gilde ze terwijl ze tegelijkertijd probeerde haar decorum te bewaren, “de politie kan elk moment hier zijn.”
Op dat moment ging de bel. De vrouw begon opnieuw om hulp te roepen. Saariaho ging naar de voordeur en keek op het beeldschermpje wie het bezoek was. Toen hij weer in de huiskamer kwam zei hij tegen de vrouw: “U had gelijk. De politie is hier.”
Achter hem betrad Dendo de kamer. Ze nam meteen het initiatief en beval iedereen om te gaan zitten. Fera fluisterde tegen Saariaho: “Is ze weer in functie?”
Saariaho grinnikte: “Niet formeel. Ze was het thuis zitten zat en had zin in wat actie.”
De vrouw wilde het woord nemen en keek daarbij vergenoegd de kamer rond. Ze kwam echter niet verder dan: “Zij zijn…”
Dendo stak haar hand op om haar te stoppen en nam zelf het woord: “We zijn hier, mevrouw, niet omdat Lola Lollo hier haar geheim eindelijk wilde komen delen met de echtgenote van haar vader, maar omdat we weten dat uw man een misdadiger is. Alleen hebben we geen onomstotelijk bewijs. Dat gaan we nu zoeken.”
Het was veel tegelijk voor de vrouw om te verstouwen, maar ze hield zich kranig. Ze rechtte haar rug en zei hooghartig: “U hebt geen huiszoekingsbevel.”
“Daarom gaat Saariaho zoeken. Hij is een privédetective en heeft dat niet nodig.”
Saariaho en Fera stonden op en begonnen hun zoektocht naar belastend materiaal. De schouders van de vrouw waren al iets ingezakt toen ze zei: “Onmogelijk dat deze hoer de dochter van mijn man is. Mijn man is een persoon met veel aanzien. Hij zal jullie allemaal ruïneren.”
“De man die u altijd gekend heeft zal dat zeker doen. De man die u vanaf nu zult kennen zal niet meer zijn dan een machteloze en krachteloze guppy.”
“Mag ik u stiefma noemen?” vroeg Lola Lollo op onbevangen toon.
De vrouw keek Lola Lollo aan alsof ze meende dat door haar blik het meisje uiteen zou vallen in losse atomen.
“Volgens mij betekent dat nee,” zei Fera geamuseerd.
Een uitgebreide zoektocht die wel een uur duurde leverde helemaal niets op. Toen dat duidelijk werd ging Dendo weer weg. Ze was nauwelijks de deur uit toen aangebeld werd. In de veronderstelling dat Dendo iets belangrijks ingevallen was ging Saariaho naar de hal en opende de deur. Terwijl hij nog in zijn broekzakken aan het zoeken was zei Alnu: “Ben mijn sleutels vergeten, schat.”
“We zijn nog niet zo ver in onze relatie dat je me schat mag noemen,” antwoordde Saariaho. Alnu keek verschrikt op en deed een stap naar achteren. Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn maar voordat hij een toets kon indrukken sloeg Saariaho die uit zijn handen.
“Kom binnen, Alnu. Je hebt bezoek.”
Alnu maakte aanstalten weg te rennen maar Saariaho greep hem bij de arm. Alleen vormde Alnu geen gevaar. Hij was een klein mager mannetje zonder spiermassa. Hij leek op een wezel maar dan zonder pientere kraaloogjes en schattig snuitje, hoewel Lola Lollo hem blijkbaar anders beoordeeld had. En zijn vrouw. Die hield duidelijk van aanzien en decorum en Saariaho vroeg zich af hoe Alnu in dit plaatje paste. Terwijl hij Alnu naar binnen sleurde kwam Saariaho tot de conclusie dat zijn mensenkennis veel te wensen overliet en dat was nogal een nadeel bij het werk dat hij deed. Geen wonder dat hij nauwelijks de eindjes aan elkaar kon knopen. Niet vreemd dat hem voornamelijk zoektochten naar verdwenen huisdieren als klus aangeboden werden. Vanzelfsprekend dat hij bij iedere opdracht waarbij het om mensen ging zich afvroeg of hij wel de aangewezen persoon was om het karwei tot een goed einde te brengen. Wat hem uiteindelijk meestal wel lukte, maar hij zag dat minder als zijn eigen verdienste, als de uitkomst van een intelligente speurtocht of van logische deductie, dan als het resultaat van een toevallige gunstige samenloop van omstandigheden: hij bevond zich op cruciale momenten gewoon op de juiste plek. Zo ook nu. Hij gebaarde Fera om Lola Lollo rustig te houden, plantte Alnu in een stoel tegenover zijn vrouw en keek hem aan als de met zichzelf tevreden overwinnaar die hij helemaal niet was. Dat wist hij zelf ook wel, maar het leek hem belangrijk uit te stralen dat hij uitgeknobbeld had hoe de vork in de steel zat.
“Je spel is uit, Alnu,” begon hij.
“Welk spel? Je hebt geen idee in wat voor hopeloze situatie je je bevindt. Je hebt besloten,” en nu keek hij Fera aan, “jullie hebben besloten om met vuur te spelen en nu staan jullie op het punt levend te verbranden. Alleen maar as zal er dadelijk van jullie over blijven.”
Zijn vrouw keek oprecht ontzet en stotterde: “Waar heb je het over, Alnu? Wat voor vreselijke taal spreek je. Zo ga je niet met anderen om, zelfs niet met indringers en leugenaars.”
Alnu negeerde haar volkomen, volgens Saariaho omdat hij zich ten volle realiseerde dat hij niet langer de schijn van integere en beschaafde zakenman en echtgenoot kon ophouden. Alnu en Honeyboy waren niet langer twee in tijd en ruimte van elkaar gescheiden personen wier sociale leven geen overlap kende. Ze vloeiden nu samen en het resultaat zou zelfs als hij zich hier uit zou weten te redden desastreus zijn voor zijn huwelijk. Hij wierp een vernietigende blik naar Lola Lollo: “En jij daar, ondankbare hoer. Na alles wat ik voor je gedaan heb.”
“Je hebt Great Balls of Fire voor mijn ogen gecastreerd en vermoord.”
Alnu’s vrouw zette grote ogen op, keek naar haar man die ze niet herkende, stond op en verdween naar de slaapkamer.
“Liggen er medicijnen op je slaapkamer?” vroeg Saariaho aan Alnu. Alnu mompelde ongeïnteresseerd: “Slaappillen.”
Toen richtte hij zich weer tot Lola Lollo en zei met veel gif in zijn stem: “Zoals zij twee zullen verbranden, zo zal jij levend begraven onder de grond wegrotten.”
Fera stond op en ging de slaapkamer die niet op slot was binnen.
“Je bent je masker kwijt, Alnu. Iedereen ziet alleen nog maar Honeyboy en die zal geen steun krijgen van de bovenwereld.”
“Wat bazel je? Ik heb de politie in mijn zak. Door het kapot gooien van mijn telefoon heb je hen gealarmeerd. Ze kunnen elk moment hier zijn. Wie zullen ze geloven: een twee-euro-hoer of mij? Een drugsdealer of mij? Een schimmige privédetective of mij?”
“Helaas voor jou wordt op dit moment Waspenrijk achter slot en grendel gezet,” zei Dendo die de entree van haar leven maakte. “De commissaris heeft alles gehoord.”
Ze hield haar telefoon hoog.
“En jij bent gearresteerd op verdenking van de moord op Great Balls of Fire, verschillende gevallen van poging tot moord, omkoping en nog een hele lijst meer.”
“Kun je de moord op Cato ook op de lijst zetten?”
“De moord op Cato? Wie Cato?”
“De vaste bezoekster van Bratislava die je aan Wildeman beloofd hebt en die in stukken gehakt gevonden is.”
“Wodkado? Daar heb ik niets mee te maken.”
“Dat mag de rechter uitmaken.”
“Daar kan ik niet mee in verband worden gebracht. Veel succes.”
Met loeiende sirenes kwamen verschillende politieauto’s voorrijden. Terwijl Dendo Alnu de boeien omdeed kwam Fera met zijn vrouw uit de slaapkamer. Ze spuugde haar man in het gezicht en zei: “Ik zal tegen je getuigen. Ik weet nergens van, maar ik zal als karaktergetuige je helemaal vernietigen.”
De agent aan wie Dendo Alnu overdroeg zei: “Fijn dat u er weer bij bent, rechercheur.”
Dendo knikte. De agent vervolgde: “Ik heb nooit geloofd dat u plat bent.”
“Dank je,” zei ze en al glimlachte ze maar een enkele seconde, het was de enige glimlach die een agent ooit van haar gezien had; ze bewaarde glimlachjes voor haar privéleven. Helaas had ze geen privéleven.
“Geloof je Alnu als hij zegt dat hij niets met de moord op Cato te maken heeft?”
“Ik heb geen idee. Hij kan er best helemaal niets mee te maken hebben. Maar laat dat je er niet van weerhouden hem er flink over aan de tand te voelen,” antwoordde Saariaho. “En vergeet niet te ruiken aan de aanklachten tegen Ready Teddy en Tufayyur.”





XVIII. Cato Gereconstrueerd


De afgehakte lichaamsdelen hadden helemaal geen zin om van elkaar gescheiden te zijn. Ze kropen langzaam uit de vuilniszakken en bewogen naar elkaar toe, zochten langs elkaar heen schuifelend als leprozen op een debutantenbal hun rechtmatige plek op en herstelden de verbindingen. Het ging tergend langzaam en hij moest het geduld betrachten van een slakkenraceverslaggever maar observeren hoe de puzzelstukjes in elkaar grepen gaf hem veel voldoening. De reconstructie ging voorspoedig en weldra zou ze weer opstaan en doorgaan met haar leven alsof er niets gebeurd was. Vergeleken met de ledematen die erop gebouwd waren zich voort te bewegen, die naarstig gebruik maakten van vingers en tenen, van gewrichten en samentrekkende en uitstrekkende spieren en pezen om hun einddoel te bereiken, kwam het hoofd er bekaaid af. Zwaar en rond en met alleen de spierkracht van oren en lippen om vooruit te komen tot zijn beschikking kwam het als laatste op de plaats van bestemming. De rest had zich al gehecht toen het hoofd zich in de juiste positie manoeuvreerde om zich aan de hals vast te klinken maar omdat daardoor oren noch lippen benut konden worden om de laatste millimeters te overbruggen hulpeloos met de haven in zicht stil kwam te liggen. Nu moest het hoofd alle overredingskracht aanwenden om de romp ertoe aan te zetten zich richting hoofd te bewegen. Het was maar een piepklein stukje, maar toch. Toen het uiteindelijk lukte richtte ze zich op, keek hem aan, knipoogde guitig naar hem en zei: “JIJ!” Haar stem klonk alsof ze een uit de hel opgestegen demon was. Hij zat rechtop in bed en keek in de onpeilbare duisternis van de nacht en was banger dan hij zich ooit had gevoeld.





XIX. Tweede Ontmoeting Met De Honkbalknuppel


Het eerste telefoontje kwam van Lola Lollo. Ze was in een uitgelaten stemming en belde vanuit het heropende New Orleans.
“Iedereen is er,” riep ze enthousiast, “en we vieren de vrijlating van Ready Teddy.”
Saariaho vroeg niet wie ze bedoelde met ‘iedereen’ maar bedankte. Hij had een intense dag achter de rug. Eerst had hij op het politiebureau verklaringen moeten afleggen over Alnu terwijl in de aangrenzende kamer Fera hetzelfde deed en er voortdurend geschakeld werd tussen hun beider ondervragers die zich ervan wilden vergewissen of Saariaho en Fera wel hetzelfde verhaal vertelden. Daarna had hij met Dendo overlegd hoe de stand van zaken was met betrekking tot de moord op Cato en tenslotte vroeg Porthor Cludydd hem aanwezig te zijn bij een spoedvergadering van het bestuur van Bratislava. Zebaki was weer opgedoken en zat voor; Fera was er ook bij. Omdat Duftz formeel buiten het hele Alnu-onderzoek stond en er ondanks Saariaho’s verklaring over het voorval in het huis van de deken vooralsnog geen directe aanwijzing gevonden kon worden dat Duftz zelfs maar op de hoogte was van wat Alnu allemaal uitgespookt had laat staan dat hij erbij betrokken was, eiste hij als penningmeester en bestuurslid aanwezig te zijn bij de spoedvergadering, maar het bestuur was er unaniem tegen. Zowel Saariaho als Fera wees het verzoek van Zebaki af om zitting te nemen in het bestuur. Aandringen van de andere bestuursleden hielp niet. Hij vertelde dat allemaal niet aan Lola Lollo als reden waarom hij niet naar New Orleans wilde komen. Hij zei simpelweg dat hij met een nieuwe zaak bezig was.
Het tweede telefoontje kwam van Tufayyur.
“Dankzij jou zijn we vrij. Dankzij jou is de moordenaar van Great Balls of Fire gepakt. We herdenken hem in New Orleans en ik zou het fijn vinden als jij erbij was.”
Het derde telefoontje kwam toen hij in New Orleans was. Hij was begroet door Tufayyur, die tijd had gehad zich na de tijd in de cel goed te wassen en nieuwe kleren te kopen, haar befaamde couscous te maken en nu probeerde om voordat de kroeggangers alle remmen los gooiden even stil te staan bij Great Balls of Fire.
“Hij heeft in de twee maanden dat hij in deze stad heeft gebivakkeerd veel vrienden gemaakt,” zei ze, “en hij heeft mijn hart gestolen.”
Ze keek rond en voegde er schalks aan toe: "Dieven blijven nu eenmaal dieven."
Met haar eenvoudige gratie en onverbiddelijke stem had ze de kroeg zonder enige moeite stil gekregen, maar Lola Lollo wist toch de serene stemming te doorbreken en krijste: “Die bobbel, die ga ik zo missen.”
Het derde telefoontje kwam van Yupa. Ze huilde. Ze probeerde iets te zeggen maar het kwam er niet uit. In elk geval niet verstaanbaar. Saariaho liep naar buiten, hield Lola Lollo die achter hem aan kwam van zich af, en ging op het stoeprandje zitten. Met de meest vaderlijke stem die hij tot zijn beschikking had probeerde hij Yupa rustig te krijgen.
“Ademen, lieffie, ademen. Vertel nu rustig wat er aan de hand is.”
Hij hoorde zijn dochter aan de andere kant van de lijn haar best doen om haar ademhaling onder controle te krijgen. Toen ze uiteindelijk een beetje tot zichzelf was gekomen en weer verstaanbare woorden kon uitbrengen was Saariaho blij dat hij was gaan zitten.
“Mam is dood.”
Het was een hele tijd stil. Saariaho ervoer dat niet zozeer als stilte maar als een vacuüm waar alle mogelijke geluid werd ingezogen waarbij Yupa’s zware ademhaling fungeerde als de puls van het zwarte gat waarin niet alleen het geluid maar alles verdween. Alles.
“Pa, ben je er nog?”
“Ja, lieffie. Ik kom naar je toe. Ik ben over twee uur bij je.”
Hij hoorde Tufayyur niet roepen toen hij de straat uitliep. Hij hoorde niets, hij zag niets, hij dacht niets. Automatisch liep hij naar huis om snel wat spullen te pakken. Hij herkende de honkbalknuppel niet toen die op het moment dat hij zijn kantoor binnenkwam opnieuw tegen zijn hoofd stuiterde.

Hij kwam bij in een andere ruimte dan na de eerste ontmoeting met de honkbalknuppel. Het vacuüm in zijn hoofd was opgevuld door een team dat de plaatselijke bowlingkampioenschappen aan het houden was tijdens welke om de haverklap een snoeiharde strike gegooid werd, en aanhoudend gerinkel van een telefoon. Hoorde hij daar op de achtergrond Jethro Tull? Everything I do is wrong/ what the hell was I thinking? Ydye! Ze was dood. Wat was er gebeurd? Waarom had hij er niet naar gevraagd toen hij Yupa aan de telefoon had? Yupa! Ze wachtte op hem. Hoe lang geleden had hij gezegd over twee uur bij haar te zijn? Hij had haar in zijn armen willen nemen. Haar willen troosten. Eindelijk een echte vader voor haar willen zijn. How can I smile and make it right? Maar hij zat hier, met dik touw vastgebonden aan een stoel die met een zware ketting vastgeklonken was aan de muur, aan wat leek op een beugel waarmee voorkomen werd dat schepen van de oever wegdreven. Het leek hem wat overdreven. Phone keeps ringing all day long/ I got no time for thinking. Put a pillow over the phone! Ydye Ydye Ydye. Hij dacht aan de laatste keer dat hij haar gezien had, tweeëneenhalve week eerder. Came a thousand miles just to catch you while you’re smiling. Die radio husselde de liedjes van Jethro Tull behoorlijk door elkaar. Ze hadden niet veel gepraat, die avond. Er was bij beiden geen behoefte aan het ophalen van herinneringen. Wat kon daar nog aan toegevoegd worden? Er was evenmin een glimp van toekomst. Er was geen hoop op enig vertrouwen in onmogelijke scenario’s, bij allebei niet. Dat besef vlakte het nu echter niet uit. En het nu was er. Ze praatten nauwelijks maar ze waren samen, dronken wijn, rookten sigaretten en luisterden naar muziek. Niet naar Jethro Tull, maar naar gamelanmuziek waar Ydye via Yupa mee in aanraking was gekomen. De ironie. Vooruit naar het verleden. Toen ze een beetje licht in het hoofd werden maakten ze een wandeling door de buurt. Ze lachten er eerst zelf om, zo’n bejaard koppel dat een ommetje maakte voor het naar bed gaan op het moment dat vroeger, een vroeger dat maar één keer had plaatsgevonden, de passie toesloeg. Saariaho liep een stap achter Ydye en zag dat ze haar linkerarm naar achteren gestrekt hield. Hij nam haar hand en zo liepen ze verder. De reden dat hij de dag erna niets aan Fera had willen vertellen was niet omdat ze seks hadden gehad. Het was omdat hij geen woorden voor hun samenzijn kon vinden. Het was tegelijkertijd zo vanzelfsprekend en surreëel geweest. Zo ongrijpbaar. Zo onpeilbaar diep melancholisch. Zo intiem zonder platte intimiteit.
Achter hem ging een deur open. Aan het geluid te horen een zware metalen deur. Waar was hij? Saariaho had erg veel zin om de zelfvoldane grijns van het gezicht van Duftz te vegen zoals je stof afneemt van een schoorsteenmantel met een moker, maar zijn handen waren gebonden. Letterlijk. Zijn voeten ook, merkte hij nu. Het touw leidde naar net zo’n beugel als die waaraan het touw dat zijn handen in bedwang hield bevestigd was. Er zat dus niets anders op dan de bevrediging van zijn behoefte uit te stellen. En hopen dat er geen afstel van kwam.
“Te vroeg gejuicht,” zei Duftz terwijl hij veel te dicht bij hem kwam staan.
“Kun je een paar stappen naar achteren zetten?” reageerde Saariaho. “Je staat in mijn persoonlijke ruimte.”
Duftz boog zich over Saariaho heen totdat de punt van hun neuzen zich twee centimeter van elkaar bevonden.
“Zo beter?”
“Je hebt geen persoonlijke ruimte,” zei een vrouwenstem. Hij herkende de stem, het was Alnu’s vrouw.
“Kijk nou eens,” spotte Saariaho.
“Kijk jou nou eens. Met beide voeten en met die van je vriendinnetje en je politieteef getrapt in ons tot in de puntjes verzorgd toneelspel. We hebben talent, al zeg ik het zelf. Alsof we les hebben gehad van Pierre Bokma.”
“Alnu was ons front, maar er gaat veel achter schuil. Zoals verwacht denkt men dat na de ontmaskering van het Honeyboy-personage het probleem is opgelost, maar niets is minder waar.”
“Dat jullie eerzame burgers zijn is minder waar.”
“We gunnen je je laatste stuiptrekkingen van sarcasme, dus geniet er nog van.”
“Is het wel slim om hem onze kaarten te laten zien?”
“Hij mag de hele stapel zien. Zijn spel is uit en het onze heeft alleen maar een vervelende maar overkomelijke terugslag gehad. Bovendien zal Alnu weer snel op vrije voeten komen.”
“Dankzij onze man bij Justitie.”
“Onze tentakels reiken ver, privédetective van leck-mich-am-arsch. Jouw tentakels reiken nog maar tot aan het puntje van je eigen neus.”
“Nu we het er toch over hebben, kan iemand me am Arsch lecken? Ik heb er jeuk en kan er niet bij.”
“Jammer dat Lola Lollo niet hier is. Zij zou dat met veel plezier hebben gedaan.”
“Kun je haar niet even bellen?”
“Genoeg spielerei.”
“Oké, serieus dan,” zei Saariaho. “Kan iemand me uitleggen wat jullie masterplan is? Of blijven jullie maar wat opportunistisch aanmodderen in de marge?”
“Het is iets heel groots,” zei Alnu’s vrouw. Ze deed geen poging om te verbergen hoe trots ze was. Saariaho maakte eruit op dat zij het meesterbrein was.
“We vervangen op termijn alle gedegeneerden door ware mensen en nemen zo de macht terug die ons is afgepakt.”
“Wie is ‘wij’?”
“De leden van het Arnold Meijer Genootschap.”
“Arnold Meijer, die van het Zwart Front? Dus je bent je ideeën altijd trouw gebleven, Aryan De Blank?”
“Wat moet ik anders, met zo’n naam. Want dat is mijn echte naam. Duftz is een pseudoniem. Ik heb alleen inmiddels het ketterse nationaal-socialisme ingeruild voor het katholiek-fascisme. En je hebt geen idee hoe diep we al in de haarvaten van de maatschappij zijn doorgedrongen. De Illuminati zijn er niets bij.”
“De danbrownerisering van de wereld. Altijd al gedacht dat complottheorieën voor-behouden waren aan mensen die te dom zijn om te vatten hoe de wereld werkelijk in elkaar zit.”
“Het lachen zou je nog wel vergaan als je het nog zou meemaken. Het zal geleidelijk gaan, met superkleine bommetjes die het vertrouwen van het volk in de machthebbers langzaam maar zeker zullen verbrokkelen.”
“En om te beginnen een provinciaal poppodium kapen.”
“Dat was een hobbyproject van Alnu, vanwege zijn onstilbare honger naar jonge meisjes, en valt in principe buiten onze langetermijnstrategie. Maar het was een goede test van de te gebruiken tactieken.”
“Het mislukte.”
“Een Pyrrhusoverwinning. Het heeft veel inzicht verschaft. Zo jammer dat je het vervolg niet meer zult meemaken.”
“Jullie kunnen me niet zomaar laten verdwijnen. Alles zal naar jullie wijzen.”
“Niet als je door verdriet overmand onderweg naar je bedroefde dochter en overleden ex een noodlottig tragisch ongeluk krijgt. We wachten nog op de chauffeur die je op je laatste tocht zal begeleiden. Een stuntman. Dan kan de show van start.”
“Wat een gedoe om niks,” zei Saariaho.
Omdat hij het niet kon laten gaf Duftz alias Aryan De Blank hem bij het passeren een venijnige stomp in de maag en krabde Alnu’s vrouw als een valse kat zijn wang open. Ze had lange scherpe bloedrood gelakte nagels. Ze lieten Saariaho alleen. En meteen verliet hij in gedachte zijn huidige penibele situatie, die hij gelaten accepteerde als voldongen feit. Sterker, het kwam ondanks het feit dat hij in zijn leven nog nooit een gedachte had gewijd aan de mogelijkheid van een voortbestaan na de dood in welke vorm of gebrek aan vorm dan ook in hem op dat hij wanneer hij vrijwel gelijktijdig met Ydye zou sterven ze samen het hiernamaals zouden betreden. Dat vooruitzicht beviel hem wel. Hun laatste ontmoeting had hem ervan overtuigd dat er een zeer sterke wellicht zelfs onverbrekelijke band tussen hen bestond, altijd had bestaan ondanks hun volkomen van elkaar gescheiden levens. Natuurlijk, Yupa verbond hen met elkaar, zij hadden haar leven gecreëerd, maar er was meer. Hij voelde dat toen ze samen waren, iets meer dan twee weken geleden, en hij meende gezien te hebben dat zij ook zoiets ervoer. Het leek voorbestemd, alsof het noodlot wel had kunnen voorkomen dat zij tijdens het leven samen waren geweest maar nu alsnog dankzij Magere Hein het onderspit ging delven. Plotseling viel hem te binnen wat Ydye stiekem in zijn schoolagenda had geschreven toen hij even niet oplette: omnia vincit amor, nos et cedamus amori. Liefde overwint alles, laten we ons ook overgeven. Vergilius. Betekent ‘cedere’ niet ook sterven? Hij begon zich in zijn lot te schikken en toen de deur weer open ging en Lola Lollo binnenkwam verheugde hij zich op zijn laatste uur dat nu had geslagen.
“Stil, niks zeggen,” zei Lola Lollo met stemverheffing. “Ze denken dat ik nog steeds bij hen hoor. Ze zijn dom omdat ze denken dat ik dom ben en hadden niet door dat mijn toneelstukje bij Alnu thuis gemeend en dus een toneelstukje was.”
Saariaho betrapte zich erop dat hij bijna teleurgesteld was toen Lola Lollo een kartelmes tevoorschijn haalde en in plaats van zijn keel de touwen waarmee hij was vastgebonden doorsneed. Eenmaal bevrijd paste Saariaho zich snel aan aan de nieuwe situatie. Hij gaf Lola Lollo een kus op de wang en fluisterde: “Hoe komen we hier weg?”
Ze keek hem aan met een blik in verwarring.
“Daar heb ik niet over nagedacht,” zei ze, teleurgesteld in zichzelf.
“Niet erg,” troostte hij haar. “Vertel me de situatie. Waar zijn we in dit huis? Waar staat dit huis? Wie is er in huis?”
“We zijn in de kelder. Het is een soort bunker dat de katholieke kerk gebouwd heeft voor als de Russen binnenvielen. Ze noemden dat een operatie met gladiolen of zo. Het ligt onder de tuin van het huis van de deken, vandaar denk ik.”
Saariaho moest lachen en zei terwijl ze de trap opliepen en in de gang terechtkwamen: "Dat was Operatie Gladio, dat leg ik je nog wel eens uit. Maar eerst moeten we hier weg. Wie zijn in huis?”
“Alleen de vrouw van Alnu. Ze denkt dat ik op de w.c. zit.”
“Dan moet ze intussen wel denken dat je serieuze darmproblemen hebt. Laten we verdwijnen.”
“Schakelen we haar uit?”
“Nee, dat laten we aan de politie over. We moeten hier weg voordat de versterking komt.”
“Maar ik wilde je wat laten zien,” zei Lola Lollo. Ze smeekte bijna.
“Wat dan?”
“Let op. Ik heb Blacky een truc geleerd.”
“Waar is Blacky?”
Ze opende de voordeur en riep: “Thig!”
Blacky kwam uit de struiken tevoorschijn en rende kwispelend naar Lola Lollo en Saariaho toe.
“Ik dacht, hij is een collie en die komen uit Schotland, dus ik kan het beste Schots tegen hem praten, dat verstaat ‘ie het best,” glunderde ze trots.
“Slimme meid,” zei Saariaho.
“Maar dat was het nog niet.”
Achter hen werd de huiskamerdeur geopend en kwam de vrouw van Alnu tevoorschijn. Ze schrok toen ze Saariaho zag. Lola Lollo riep: “Glac!”
Ogenblikkelijk stoof Blacky langs hen heen en posteerde zich voor de vrouw van Alnu, liet zijn tanden zien en gromde.
“Als je ook maar een vinger beweegt valt hij aan,” zei Lola Lollo tegen haar. Toen wendde ze zich tot Saariaho en zei: “Kom, laten we gaan.”
Ze huppelde over het tuinpad. Aan de straat gekomen bleef ze staan en riep: “Thig.”
Vrolijk blaffend kwam Blacky het huis uit. Lola Lollo nam haar stetson van haar hoofd, wierp die als een werpster de tuin in en zei: “Die heb ik niet meer nodig.”
“Wat voor dag is het?” vroeg Saariaho.
“Donderdag. Hoezo?”
Hij hield stil. Het was twee dagen na Yupa’s telefoontje.
“Heb je een telefoon bij je?”
Lola Lollo gaf hem haar mobieltje. Hij belde Yupa. Ze nam niet op. Ze herkende het nummer natuurlijk niet. Wanneer hij thuiskwam zou hij haar opnieuw bellen. Maar ook toen nam ze niet op. Hij belde Fera. Zij nam wel op.
“Waar was je?”
“Ontvoerd. Door Duftz en de vrouw van Alnu. Lola Lollo heeft me bevrijd. Waar ben je?”
“In New Orleans. We zitten ons hier suf te piekeren waar jij zou kunnen uithangen.”
“Ik bel Dendo en dan kom ik naar jullie.”
“Ik hoorde van Ydye. Ik vind het heel erg.”
“Kun je proberen Yupa te bellen? Ze neemt niet op.”
“Ze is heel erg boos op je.”




XX. Bloedvlek Op De Slaapkamervloer


Saariaho was te laat. Ydye was al gecremeerd. Haar huis was al leeg. Yupa wilde niet gevonden worden. Op de weg terug zei Saariaho niets. Fera reed en zweeg eveneens. Ze had zelfs niet geprotesteerd toen Saariaho naar Jethro Tull wilde luisteren.
Inmiddels waren Duftz en de vrouw van Alnu opgepakt en werd Justitie doorgelicht, maar het hele Arnold Meijer Genootschap bleek nu opgerold. De deken was weliswaar lid maar steunde het genootschap alleen ideologisch en bleek geen weet te hebben gehad van de criminele activiteiten. Wildeman en Alnu’s bodyguards hadden slechts hand- en spandiensten verleend en werden wel verdacht van onwettige daden maar behoorden niet tot het complot. Porthor Cludydd werd penningmeester van Bratislava en probeerde zijn oude band bij elkaar te brengen voor een reünieconcert. Teenage Cocks. De anderen zegden toe en haalden hun instrument van zolder; tijdens de eerste repetitie werd er echter geen liedje ingestudeerd maar gediscussieerd over of ze als mannen van middelbare leeftijd hun oude naam moesten handhaven. De gemoederen liepen daarbij zo hoog op dat ze verder afzagen van het opwarmen van een oud lijk, zoals de drummer het noemde, die zelf voorgesteld had om de band de naam Old Age Cocks te geven. Hij wilde eigenlijk iets met spataders in de naam maar kende het Engelse woord ervoor niet. De bandleden besloten er eerst nog een keer goed over na te denken.
Saariaho’s telefoon ging. Hij keek niet eens naar het toestel. Fera wel. Ze zag dat het Dendo was.
“Neem op, het is Dendo.”
“Geen zin.”
“Neem op,” zei ze en probeerde zo dwingend mogelijk te klinken. “Een goede kans om je van je zelfmedelijden te ontdoen.”
“Geen zin.”
“Doe het dan voor mij, want dat gezicht van jou houd ik niet lang vol.”
Omdat tegensputteren hem te veel moeite kostte nam hij op. Dendo vertelde dat ze die dag in Cato’s huis een sporenonderzoek gingen uitvoeren. Het verzoek daartoe had weken op het bureau van Waspenrijk gelegen, ergens weggemoffeld onder stapels processen verbaal, krantenknipsels en tijdschriften. Fera had wat Dendo zei kunnen volgen en nam de telefoon over om haar te vragen of Saariaho erbij kon zijn. Het onderzoek stond ingepland voor het begin van de avond.
Saariaho deed of hij van niets wist toen hij bij Zof Mudden voor de deur stond. Hij hoopte wat tijd te hebben voordat de politie zou arriveren. Thera deed open en liet hem binnen. Zof Mudden zat aan de keukentafel met een kop koffie en een fles rum. De kinderen waren net naar bed. Saariaho ging zitten en Thera schonk hem een kop koffie in.
“Nu is ie echt vers,” lachte Zof Mudden. Hij zag er een stuk beter uit dan de vorige keer dat Saariaho hem gezien had.
“Hij is wat tot rust gekomen,” zei Thera alsof ze over een kind sprak dat in de andere kamer met blokken zat te spelen. Ze leek Saariaho’s gedachte te hebben gelezen.
“Het loopt op rolletjes,” bevestigde Zof Mudden Thera’s observatie.
“Het is, hoe vreemd dat ook moge klinken, een bijna idyllische situatie nu. De kinderen zijn tot rust gekomen sinds ik hen verteld heb dat een boze man in het bos haar heeft doodgemaakt zoals de boze wolf Roodkapje heeft proberen dood te maken. Maar ja, Roodkapje is een sprookje en hun moeder was geen sprookjesfiguur. Dat snapten ze helemaal. En tussen Thera en mij gaat het heel soepel.”
“Na mijn scheiding gaan we trouwen. We willen verder met ons leven.”
“God heeft ons een tweede kans gegeven.”
“We verwachten dat Cato’s lichaam snel wordt vrijgegeven, zodat we haar kunnen begraven en verder kunnen met ons leven.”
“Dat gaat pas gebeuren wanneer de moordenaar wordt opgepakt.”
“Maar het onderzoek is toch afgesloten?”
“Onderzoek op een moord wordt nooit helemaal afgesloten.”
“Wat wil dat zeggen, dat we Cato nooit kunnen begraven?”
“Ik weet niet wat de procedure is. Maar ik ben gekomen omdat ik weet dat dadelijk de politie komt om hier in huis mogelijke sporen veilig te stellen.”
“Welke sporen?” vroeg Thera verbaasd.
“Het is een onderzoek dat eigenlijk meteen had moeten plaatsvinden, maar door slordigheid van de politie is blijven liggen. Ik neem aan dat het gewoon een routinekarwei is.”
“Ze zei dat ik de kinderen vaarwel moest zeggen.”
“Wat?”
Op dat moment ging de bel. Zof Mudden zat roerloos op zijn stoel en Thera was te perplex vanwege Zof Muddens onverwachte en cryptische uitspraak om te reageren en daarom stond Saariaho op en liet de technische recherche binnen. Terwijl hij buiten bleef staan en een praatje maakte met Porthor Cludydd die kwam om Zof Mudden over te halen toch mee te doen met het reünieconcert maakte de door het gebruik van luminol zichtbaar geworden rijkelijk aanwezige bloedspetters, bloedvlekken en bloedvegen duidelijk dat de moord op Cato in de slaapkamer van het huis had plaatsgevonden en dat Zof Mudden haar had omgebracht.
Nadat Zof Mudden in de boeien geslagen en weggevoerd was ging Saariaho weer naar binnen en nam plaats naast de verslagen voor zich uitkijkende Thera zitten.
“Hoe kan iemand zoiets doen?” stamelde ze. Saariaho legde zijn hand op haar onderarm. Ze keek hem aan.
“Alleen monsters doen toch zoiets?”
“Wat hij heeft gedaan is gruwelijk. Als ik je mag vragen, heb je de afgelopen tijd ook maar één moment gedacht dat hij de dader zou kunnen zijn?”
Ze hoefde niet eens na te denken en schudde meteen haar hoofd.
“Het laatste wat hij zei was dat hij zich er niets van kon herinneren. Geloof jij dat?"
"Ik weet het niet. Of dat zo is mag de politie of psychiater concluderen.”
“Ik heb zin in een glas wijn. Ik heb zin in een fles wijn, maar dat kan ik beter niet doen want de kinderen zijn er ook nog. Ik laat ze maar slapen en vertel hen morgenvroeg wat er gebeurd is. Drink je mee?”
“Ja.”





XXI. Het Karnen v/d Melkzee


Toen hij arriveerde hield hij zich afzijdig om de officiële plechtigheid die reeds begonnen was niet te verstoren. Het centrale beeld was groot genoeg om ook van hier te kunnen zien; de details ervan en de andere werken die om dit beeld gegroepeerd waren kon hij als de wethouder weg was en de aanwezige gasten zich verspreidden altijd nog bekijken. Ze zag er bijzonder uit. Ze droeg een doorzichtige lichtpaarse kebaya waaronder ze een lichtbruine gebatikte kemban droeg; ook de sarong was gebatikt, in donkerdere paarse tinten. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat ze zoals meestal blootsvoets was en haar teennagels in de kleur van haar kebaya had gelakt. Zij had hem nog niet gezien, druk in gesprek als ze was met een andere gast. Toen ze hem uiteindelijk spotte kwam ze meteen naar hem toe. Ze hield haar gezicht in een neutrale plooi alsof ze zichzelf de belofte had gedaan in elk geval naar hem toe geen enkele emotie te tonen. De begroeting, de kus op beide wangen, zijn hand op haar bovenarm, het had allemaal iets mechanisch. Niemand van de aanwezigen zou het idee kunnen krijgen dat vader en dochter elkaar voor het eerst zagen sinds moeder een maand eerder gestorven was.
“Bedankt dat je gekomen bent,” zei ze afstandelijk.
“Bedankt voor de uitnodiging,” antwoordde hij droogjes.
“Is Fera er niet?”
“Nee. Ze trakteert de buurtkinderen op een ijsje.”
“Heeft ze daar een hele dag voor nodig?”
“Het zijn Afrikanen. De ouders hebben er meteen een heel feest omheen gebouwd. Compleet met live muziek.”
Ze knikte.
“Hoe vind je het?”
“Ik heb nog niet serieus gekeken. Dat ga ik zo meteen doen. Ik wilde eerst jou begroeten.”
“Dat heb je nu achter de rug. Dus laat je er niet van weerhouden rond te kijken, want daar gaat het tenslotte om. Excuses, ik moet even iemand spreken.”
Ze maakte aanstalten zich onder ander gezelschap te begeven.
“Yupa!”
Ze keek Saariaho neutraal aan.
“Ik weet dat het nu niet de geschikte tijd is, maar we moeten praten.”
Na een weifelende knik draaide ze zich om en liep naar een gezelschap typisch randstedelijke kunstliefhebbers, die haar enthousiast begroetten. Voor Saariaho zat er niets anders op dan de beelden van zijn dochter goed te gaan bekijken.
Het centrale beeld bleek een volledig uit gecorrodeerd staal opgebouwde groep te zijn, met over de hoofden gebatikte doeken gedrapeerd waarop gezichten afgebeeld waren. In het midden stond een bevallige vrouw, in wie Saariaho het gezicht van Ydye herkende, die met een verleidelijke glimlach een met bladgoud beslagen pot in ontvangst nam van enkele demonische wezens met slagtanden, hoorns op hoofd of neus en dikke buiken; eentje had drie hoofden en vier armen. Het heette ‘Mohini ontfutselt de amrita aan de Asura’s’. In een cirkel om deze beeldengroep lag gegolfd en melkwit geschilderd plaatstaal waaruit een in wit gestoken vrouw met vier armen, een schaal gevuld met gifblauwe borrelende vloeistof, een steigerend wit paard en een witte olifant bereden door een majesteitelijk geel figuur met in beide handen een kris oprezen.
Yupa was intussen weer naast hem komen staan.
“Wat zit in die gouden pot?”
“Amrita.”
“En dat is?”
“Een drankje dat je onsterfelijk maakt.”
“Serveren ze dat hier aan de bar?”
Een voorzichtige glimlach verscheen op Yupa’s gezicht toen ze langzaam haar hoofd schudde. Saariaho sloeg vaderlijk zijn arm om haar schouders.
“Zullen we dan maar een kop koffie gaan drinken?”



[einde]




Share by: